ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0492 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/20

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0492
Datum uitspraak: 28-02-2013
Datum publicatie: 09-04-2013
Zaaknummer(s): 2012/20
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie:     Klachtambtenaarzaak. Dierenarts schrijft op veterinair onjuiste wijze op paardenmarkt recepten voor ontwormmiddelen uit.  Gegrond. Volgt onvoorwaardelijke geldboete van € 1.000.

De ambtenaar als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

Y, 

hierna: beklaagde

1.  DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De zaak is mondeling behandeld op 17 januari 2013. Ter zitting is namens de klachtambtenaar verschenen mr. A., vergezeld door mr. B. Beklaagde is eveneens verschenen. Aan de zijde van de klachtambtenaar is een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij op twee paardenmarkten op een veterinair onjuiste en verwijtbare wijze recepten voor URA-gekanaliseerde diergeneesmiddelen heeft uitgeschreven. De klachtambtenaar heeft verzocht beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen van € 1.000,=.

3. DE FEITEN

3.1. Door de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) is geconstateerd dat beklaagde op 18 oktober 2011 op een paardenmarkt in Z. vanuit een marktkraam recepten voor ontwormmiddelen voor paarden heeft uitgeschreven. De ambtenaren van de AID hebben beklaagde ter plekke gehoord en er werden 14 van door hem uitgeschreven recepten voor ontwormmiddelen in beslag genomen.

3.2. Beklaagde is op 24 oktober 2011 nogmaals door de AID gehoord. Uit de verhoren kwam naar voren dat beklaagde met de vergunninghouder c.q. verkoper van de ontwormmiddelen was overeengekomen dat hij voor € 75,= per uur recepten URA-middelen voor bezoekers op de betreffende markt zou uitschrijven. Volgens beklaagde werden de ontwormmiddelen vanuit de marktkraam direct aan de kopers meegegeven en bleven de uitgeschreven recepten achter voor de verkoper, die aan de hand daarvan achteraf facturen opmaakte. Beklaagde stelt ook voor zichzelf kopieën van de recepten te hebben bewaard en dat hij zijn medewerking aan een en ander heeft verleend om aldus contacten met paardeneigenaren te krijgen en zijn klantenkring uit te kunnen breiden.

3.3. De AID heeft aan de hand van de in beslag genomen recepten 4 van de kopers van ontwormmiddelen als getuigen gehoord. Drie van de vier gehoorde getuigen verklaarden dat zij beklaagde niet kenden en alle vier gehoorde personen hebben blijkens het berechtingsrapport verklaard dat beklaagde hun dieren niet kende, noch de omstandigheden waaronder ze werden gehouden. Het door de AID opgestelde berechtingsrapport is naar de klachtambtenaar verzonden, die heeft besloten tot het indienen van de onderhavige klacht.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op zijn verweer zal hierna, voor zover nodig,  nog worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van dieren, met betrekking tot welke dieren zijn hulp was ingeroepen, dan wel of hij op andere wijze in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kon ontstaan.

Ten algemene

5.2. Per 1 juli 2008 geldt er in Nederland een receptplicht voor alle diergeneesmiddelen die worden voorgeschreven aan voedselproducerende dieren. Het gaat daarbij onder meer om URA-diergeneesmiddelen (Uitsluitend op Recept Afleveren), daaronder ontwormmiddelen, die vanaf genoemde datum door dierhouders uitsluitend van een apotheker of vergunninghouder kunnen worden verkregen nadat een dierenarts een recept heeft uitgeschreven. Een recept is overigens niet noodzakelijk als dierenartsen voorschrijven en leveren vanuit hun eigen apotheek. Achterliggend doel van de aanscherping van de regelgeving is de hoeveelheid residuen van diergeneesmiddelen in voedselproducten te verminderen, alsook de toenemende resistentie tegen deze middelen tegen te gaan, een ernstig probleem dat zowel de dier- als volksgezondheid schade kan berokkenen. Van overheidswege is aldus aan de dierenarts de rol van poortwachter toegekend en van iedere dierenarts mag in dat kader worden verwacht bij het voorschrijven van deze middelen selectief en restrictief te werk te gaan en overmatig en onnodig gebruik te voorkomen. De gewijzigde regelgeving werd neergelegd in hoofdstuk IV van de Diergeneesmiddelenwet, artikel 77 en verder van de Diergeneesmiddelenregeling en artikel 42 van het Diergeneesmiddelenbesluit.

5.3. In de periode na invoering van de receptplicht heeft er binnen de beroepsgroep geruime tijd veel onduidelijkheid bestaan over de voorwaarden waaraan moest worden voldaan bij het uitschrijven van recepten voor URA-diergeneesmiddelen. Inmiddels is er te dier zake tuchtrechtelijke jurisprudentie gecreëerd. Het Veterinair Beroepscollege heeft in een aantal uitspraken (VB 10-12 t/m 10-15) de in acht te nemen uitgangspunten en eisen bevestigd,  die aansluiten bij een publicatie in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde d.d. 1 april 2009, en bepaalt dat deze uitgangspunten bij dierenartsen vanaf laatstgenoemde datum ook bekend moeten worden verondersteld:

- Het behoort tot de verantwoordelijkheid van een dierenarts om bij het voorschrijven van ontwormmiddelen restrictief en selectief te werk te gaan en te onderzoeken in hoeverre het gebruik van deze middelen nodig is of kan worden verminderd;

- Voor een verantwoorde beslissing over de inzet van ontwormmiddelen is het nodig dat de dierenarts de omstandigheden waaronder de dieren worden gehouden, van een bezoek ter plaatse kent. In dit verband zijn onder meer van belang de huisvesting van de dieren, hun aantal, leeftijd en de wormbelasting. Dit laatste kan aan de hand van faecesonderzoek worden nagegaan;

- Indien een dierenarts de dieren waarvoor de middelen worden gevraagd en de plaats waar ze gehouden worden niet kent, is een bezoek ter plaatse nodig;

- Op basis van de bevindingen van het onderzoek dient een adequaat behandelplan te worden opgesteld;

- De bevindingen dienen te worden vastgelegd in een controleerbare verslaglegging;

- Indien de dierenarts voldoende op de hoogte is van de plaats waar en de omstandigheden waaronder de dieren worden gehouden, kunnen een bezoek ter plaatse en nadere diagnostiek achterwege worden gelaten;

- Dat betekent echter niet dat na een eerste bezoek ter plaatse gedurende een reeks van jaren geen bezoeken meer behoeven te worden afgelegd. Het is in overeenstemming met Good Veterinary Practice dat een dierenarts ten minste één maal per jaar een bezoek ter plaatse aflegt. Dit sluit aan bij het bepaalde in artikel 97, lid 5, onder b ,van de Diergeneesmiddelenregeling, dat recepten voor wormmiddelen voor maximaal één jaar mogen worden voorgeschreven.

5.4. Samengevat komen de voorwaarden er dus op neer dat het voorschrijven van recepten voor ontwormmiddelen dient te zijn gebaseerd op bekendheid met de betrokken dieren, met het bedrijf en met de omstandigheden waaronder ze worden gehouden, welke bekendheid moet zijn ontleend aan bedrijfsbezoeken.

Met betrekking tot het onderhavige klacht

5.5. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting kan genoegzaam bewezen worden verklaard dat beklaagde op de betreffende markt in Zuidlaren vanuit de betreffende marktkraam ontwormmiddelen voor paarden heeft uitgeschreven zonder dat hij de dieren waarvoor ze bestemd waren ooit had gezien en zonder dat hij hun eigenaren en de omstandigheden waaronder de dieren werden gehouden kende. Met een dergelijk wijze van uitschrijven van recepten, zonder enige vorm van voorafgaande diagnostiek of behandelplan, wordt niet voldaan aan de in acht te nemen voorwaarden. Dat beklaagde, zoals hij heeft gesteld, de intentie had om de afnemers nadien nog te gaan bezoeken om aldus zijn klantenkring uit te breiden, doet niets af aan de conclusie dat hier niet de zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid is betracht die van een dierenarts mag worden verwacht. Beklaagde heeft zijn activiteiten ook eerst gestaakt na interventie door de AID, die de bewuste ochtend in eerste instantie 14 door hem uitgeschreven recepten voor 89 ontwormmiddelen in beslag nam. In het berechtingsrapport wordt overigens vermeld dat de AID nadien nog de beschikking heeft gekregen over een map met administratieve gegevens, waaruit naar voren kwam dat er op de bewuste dag door beklaagde 32 recepten werden ondertekend, betrekking hebbend op 314 wormspuiten.

5.6. De door beklaagde gevolgde werkwijze biedt onvoldoende garanties om tot een adequate en restrictieve inzet van ontwormmiddelen te komen en werkt misbruik, onjuist en onnodig gebruik in de hand, hetgeen de dier- en volksgezondheid schade kan berokkenen. Beklaagde heeft daarmee op onverantwoorde wijze invulling gegeven aan de poortwachterfunctie die hem door de wetgever in deze is toegekend en te lichtvaardig ontwormmiddelen voorgeschreven, zonder behandelplan en niet toegespitst op de concrete situatie op een bedrijf.

5.7. Volgens de inmiddels gecreëerde jurisprudentie werd beklaagde vanaf 1 april 2009 geacht te weten dat zijn werkwijze niet in overeenstemming was met de zorgvuldige beroepsuitoefening, de zogenoemde Goede Veterinaire Praktijk. Om die reden passeert het  college zijn betoog dat hij van de leverancier en/of verkoper had vernomen dat de toegepaste werkwijze tot 1 januari 2012 nog geoorloofd zou zijn.  Voor zover beklaagde op die onjuiste informatie is afgegaan, komt zulks voor eigen risico. Ten aanzien van de stelling dat een kennis proefondervindelijk heeft vastgesteld dat er nog immer ontwormmiddelen vrij verkrijgbaar zijn, geldt dat ook dit geen relevante omstandigheid vormt op grond waarvan de handelwijze van beklaagde te rechtvaardigen valt. Ook voor het overige zijn geen argumenten aangevoerd die in zijn voordeel kunnen pleiten of waarmee rekening zou moeten worden gehouden.

5.8. Op grond van het voorgaande is de klacht gegrond. Met betrekking tot de op te leggen maatregel acht het college de verzochte geldboete passend en wordt als volgt beslist.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

legt beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op van € 1.000, = overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub c van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.A.M. Langhorst-Mak, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2013 door de mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.