ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0484 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/83

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0484
Datum uitspraak: 28-01-2013
Datum publicatie: 14-02-2013
Zaaknummer(s): 2011/83
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Paard krijgt na castratie in open veld geen antibiotica toegediend. Onvoldoende reden om dit beklaagde aan te rekenen. Ongegrond.

X1 en X2,       klagers

tegen

Y,                    beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 december 2012. Beide partijen zijn verschenen.

2. DE KLACHT

Klagers verwijten beklaagde dat hun paard na castratie in het open veld niet enkele dagen preventief met antibiotica is behandeld en dat beklaagde tekort is geschoten in de communicatie over de nazorg.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard XXXX, een Paint Horse. Klagers, wonend in Gelderland, waren op zoek naar een dergelijk paard en kwamen terecht bij een verkoper op Texel, die een hengst had staan. In het kader van de verkooponderhandelingen is besproken dat de hengst op Texel gekeurd en gecastreerd zou worden, alsmede dat het paard na castratie nog enkele weken bij de verkoper op Texel zou verblijven om van die ingreep te herstellen. Klagers hebben tot de koop van de hengst besloten, onder voorbehoud van keuring en castratie. Klagers hebben vervolgens beklaagde opdracht gegeven de hengst te keuren en bij goedkeuring te castreren.

3.2. Beklaagde heeft op 9 juni 2011 een poging ondernomen om het paard te keuren. Het paard liet zich echter moeilijk onderzoeken en toonde zich daarbij zodanig onhandelbaar (het sprong beklaagde enkele malen in de nek), dat voortzetting van de keuring niet verantwoord was. Beklaagde heeft dit in een telefoongesprek met klagers besproken en aangegeven dat er wat hem betreft desondanks geen redenen waren om het paard niet te kopen. Klagers hebben vervolgens beklaagde opdracht gegeven over te gaan tot castratie.

3.3. Beklaagde heeft de operatie met behulp van een assistente uitgevoerd, waarbij het paard in de wei, liggend en halfbedekt is gecastreerd. Omdat het paard in het koppel liep, is het na de operatie niet binnengezet. Het paard is in de daarop volgende weken door de verkoper verzorgd. Het geschil tussen partijen betreft met name de vraag of beklaagde kan worden verweten dat het paard na de ingreep en in die periode van verzorging geen antibiotica toegediend heeft gekregen.

3.4. Ruim drie weken na de castratie hebben klagers het paard bij de verkoper opgehaald en naar het vasteland gebracht. Het paard stond nog steeds in het koppel en moest worden gevangen. Klagers constateerden volgens de stukken althans het verhandelde ter zitting dat de wond open was en dat er helder vocht uit druppelde, maar dat het wondgebied er op zichzelf goed uitzag en het paard fit oogde.

3.5. Ongeveer 6 tot 10 dagen na het transport stelden klagers vast dat het wondvocht van kleur veranderde en er troebel en pussig uitzag en dat er sprake was van een ontsteking. Zij hebben dat bij brief van 14 augustus 2011 aan de praktijk van beklaagde gemeld. Omdat beklaagde vanwege vakantie eerst weer op 29 augustus 2011 contact met de klagers kon opnemen en de klagers dat niet wensten af te wachten, hebben zij contact opgenomen met een collega van beklaagde, die na het inwinnen van informatie bij een tweedelijnskliniek en  de faculteit Utrecht kennelijk heeft aangegeven zich niet met deze zaak te willen inlaten en geen enkele verantwoordelijkheid aanwezig te achten. Klagers hebben op advies van de plaatselijke dierenarts getracht de ontsteking te bestrijden met antibiotica. Nadien bleek sprake van een ontsteking van de zaadstrengstomp. Het paard is vervolgens nog een keer geopereerd. Er werd voorts nog een abces in de buik geconstateerd dat op een zodanig ongunstige plek zat dat opereren geen optie was. Het paard is vervolgens nog geruime tijd met antibiotica behandeld. Omstreeks oktober 2011 kon het paard gezond worden verklaard.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klagers, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Bij de beantwoording van die vraag stelt het college enkele in het veterinair tuchtrecht geldende uitgangspunten voorop. Een van de uitgangspunten is dat een dierenarts alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken en niet op handelingen of gedragingen van een collega. Het veterinair tuchtrecht is verder individueel van aard, hetgeen meebrengt dat het niet mogelijk is een praktijk als zodanig aan te klagen. Een ander uitgangspunt is dat in een procedure als de onderhavige in beginsel geen schadevergoeding kan worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om van deze uitgangspunten af te wijken zijn hier niet gebleken.

5.3. Het college overweegt allereerst dat de door beklaagde toegepaste castratiewijze, de zogenoemde half bedekte methode bij een liggend paard in de open lucht een traditionele en in de ambulante praktijk niet ongebruikelijke werkwijze betreft. Ofschoon er andere technieken bestaan met wellicht een geringer risico op complicaties, kan de door beklaagde toegepaste castratiewijze in ieder geval niet als veterinair onjuist worden gekwalificeerd. Verder waren de weersomstandigheden op de bewuste dag misschien niet optimaal, maar is niet vast komen staan dat deze van zodanige aard waren dat ze een risico of beletsel vormden voor de ingreep. Ter zitting is overigens gebleken dat door beklaagde met klagers vooraf over de weeromstandigheden is gesproken.

5.4. Voorts is niet gebleken dat beklaagde voor of tijdens de operatie de gebruikelijke hygiënevoorschriften niet in acht zou hebben genomen of in diergeneeskundig opzicht anderszins verwijtbare fouten zou hebben gemaakt. Ter zitting is verder verklaard dat het paard goed wakker uit de narcose is gekomen. In meer algemene zin geldt overigens dat bij een operatie c.q. castratie in een stal of weiland in de buitenlucht nooit volledige steriliteit kan worden gegarandeerd en dat het ontstaan van een ontstoken zaadstrengstomp een vaker optredende complicatie na een castratie betreft, die niet altijd kan worden vermeden.

5.5. Het college passeert de stelling van klagers, dat beklaagde bewust heeft nagelaten het paard met antibiotica te behandelen. Hoewel nabehandeling met antibiotica niet in alle gevallen per definitie noodzakelijk is, heeft beklaagde gesteld dat hij het paard tijdens de operatie per injectie antibiotica heeft toegediend en dat hij de verkoper c.q. verzorger van het paard heeft geadviseerd het paard tenminste vier dagen na te behandelen met antibiotica. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat hij in dit geval anders dan gebruikelijk tot een antibioticabehandeling heeft geadviseerd omdat het paard zich onrustig gedroeg en vanwege de weersomstandigheden. Beklaagde heeft verder gesteld dat hij de verkoper c.q. verzorger heeft gemeld het flesje met antibioticum in het daartoe bestemde kastje in de praktijk zou klaarzetten. Beklaagde heeft dat ook gedaan, zulks ondanks het feit dat de verkoper aangaf dat hij nog wat antibiotica had staan. De verkoper heeft die antibiotica vervolgens niet opgehaald, ook niet nadat de beklaagde althans zijn assistente hem er telefonisch op had gewezen dat dit nog niet was gebeurd en zijn advies om antibiotica toe te dienen heeft herhaald. De verkoper gaf daarbij volgens de verklaring van beklaagde ter zitting aan dat het paard zich moeilijk liet vangen maar dat nabehandeling met antibiotica niet meer nodig was.

5.6. Nu klagers kennelijk met de verkoper waren overeengekomen dat het paard na castratie nog enkele weken bij deze zou verblijven om van die ingreep te herstellen en verkoper ervaring had met de verzorging van paarden, mocht beklaagde er naar het oordeel van het college van uitgaan dat eventuele problemen hem gemeld zouden worden en ging zijn verantwoordelijkheid niet zover dat hij er niet op mocht vertrouwen dat zijn advies om het paard met antibiotica te behandelen niet werd opgevolgd. Daar komt bij dat beklaagde heeft gesteld dat hij de verkoper en/of diens partner nadien nog enkele keren bij andere gelegenheden (op het schoolplein) heeft ontmoet en naar de toestand van het paard heeft geïnformeerd, waarbij steeds te kennen werd gegeven dat het goed ging. Verder is gebleken dat klagers bij het ophalen van het paard constateerden dat de wond open was en dat er helder vocht uit druppelde. Daarover hebben zij na de vakantie van beklaagde echter met hem persoonlijk geen contact meer opgenomen, zodat beklaagde ook niet in de gelegenheid is gesteld nog nadere actie te ondernemen.

5.7. Resumerend is genoegzaam aannemelijk geworden dat beklaagde op aanvaardbare gronden heeft geadviseerd tot een antibioticabehandeling en treft hem in de gegeven situatie naar het oordeel van het college geen tuchtrechtelijk verwijt voor het feit dat hij de communicatie over de nazorg in de periode na de ingreep aan de verkoper c.q. verzorger heeft overgelaten. Zijn advies is kennelijk niet opgevolgd, maar het college vindt hierin onvoldoende aanleiding om dat beklaagde in tuchtrechtelijke zin tegen te werpen.

5.8. Op grond van het voorgaande is er naar het oordeel van het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde in veterinaire zin tekort is geschoten in de zorg die hij jegens het paard van de klagers diende te betrachten of dat hij anderszins veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2013 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.