ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0483 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/120

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0483
Datum uitspraak: 17-01-2013
Datum publicatie: 08-02-2013
Zaaknummer(s): 2011/120
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat er niet adequaat is gereageerd naar aanleiding van een hulpvraag voor een kat, die met een katheter in mee naar huis is gegeven. Gegrond, waarschuwing.

X,       klager

tegen

Y,     beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 november 2012. Klager was daarbij aanwezig. Beklaagde is niet verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij veterinair tekort is geschoten jegens de kat van klager.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager, geboren 5 april 2011.

3.2. Klaagster heeft op 26 oktober 2011 en 1 november 2011 telefonisch contact gezocht met zijn eigen dierenarts omdat zijn kat zijn urine liet lopen. De eigen dierenarts heeft op basis van een urineonderzoek de middelen Novacam en Amoxoral voorgeschreven, ter behandeling van een bacteriële urineweginfectie.

3.3. Omdat zijn kat niet naar behoren kon plassen, heeft klager in de avond van 8 november 2011 telefonisch contact opgenomen met beklaagde als dienstdoende dierenarts. Beklaagde heeft de kat naar zijn praktijk laten komen in verband met een verdenking op een urinewegverstopping. Beklaagde heeft bij de kat onder narcose een katheter ingebracht om de urine af te kunnen voeren. Uit de stukken heeft het college begrepen dat de kat daarnaast in overleg is gecastreerd. De kat heeft vervolgens bij beklaagde thuis de nacht doorgebracht.

3.4. De kat is de volgende dag, op 9 november 2011, door klager op de praktijk opgehaald. De kat had op dat moment volgens het klaagschrift een beschermkap op om te voorkomen dat hij bij de operatiewond kon komen en is met katheter in naar huis gegaan. Het college heeft begrepen dat het advies was om de kat van tijd tot tijd op de kattenbak te zetten en om een week later naar de eigen dierenarts te gaan. In het klaagschrift wordt verder vermeld dat na thuiskomst door klager later in de middag telefonisch aan de praktijk is gemeld dat er een hechtdraad los was geraakt, dat de beschermkap tijdelijk los was geweest en dat de kat klagend miauwde. Klager kreeg daarbij te horen dat de situatie niet verontrustend was en dat er geen reden was voor ingrijpen of actie anderszins.

3.5. Op 10 november 2011 bleek de kat suf, wilde hij niet eten en drinken en had hij gedurende de nacht niet geplast, reden waarom klager met de kat naar de eigen dierenarts is gegaan, waar de kat ter behandeling en observatie is opgenomen. Aldaar werd geconstateerd dat de katheter niet functioneerde en moest worden vervangen. Na een aanvankelijk herstel ontstonden een dag later weer problemen in de vorm van een pijnlijke blaas en niet kunnen plassen. De eigen dierenarts

stelde vast dat er sprake was van een beschadiging c.q. gecompliceerd probleem in de proximale urethra. Na telefonisch overleg met klager is besloten om de kat in te laten slapen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal, voor zover nodig, hierna nog worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. In zijn algemeenheid geldt dat naar het oordeel van het college terughoudendheid dient te worden betracht bij het mee naar huis geven van een kat waarbij een urinekatheter is geplaatst. Het ligt in de rede om daar alleen in bijzondere omstandigheden toe over te gaan, bijv. als een kat alleen in de thuisomgeving eten tot zich wil nemen of als bijv. opname op de praktijk te stressvol voor een dier is. Daarbij mag bovendien worden verwacht dat er door de dierenarts goede instructies over de aandachtspunten en nazorg in de thuisomgeving worden gegeven en dat wordt gewaarborgd dat controle en tijdige nazorg plaatsvindt.

5.3. Beklaagde wordt met name verweten dat er niet adequaat is gereageerd op de hulpvraag van klager, nadat hij op 9 november 2011 aan het eind van de dag telefonisch meldde dat er een hechtdraad los was geraakt, dat de kat bij de operatiewond had kunnen komen en klagend miauwde. Er vanuit gaande dat beklaagde als behandelend dierenarts verantwoordelijk kan worden gehouden voor het advies om de situatie af te wachten en de volgende week naar de eigen dierenarts te gaan, is daarmee niet overeenkomstig de zorgvuldige beroepsuitoefening gehandeld. Naar het oordeel van het college vormde de losgelaten hechtdraad voldoende reden om de kat in het kader van de nazorg naar de praktijk te laten komen voor controle. Er kon immers niet worden uitgesloten dat bijvoorbeeld de katheter was verplaatst c.q. niet goed zat, met mogelijke ernstige gevolgen. De volgende dag heeft de eigen dierenarts ook vastgesteld dat de katheter inderdaad niet functioneerde en moest worden vervangen.

5.4. Op grond van het voorgaande wordt de klacht gegrond verklaard. Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2013 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.