ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0482 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/117

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0482
Datum uitspraak: 17-01-2013
Datum publicatie: 08-02-2013
Zaaknummer(s): 2011/117
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde zou veterinair nalatig gehandeld hebben als gevolg waarvan een hond geen adequate spoedeisende hulp heeft ontvangen. Ongegrond.

X,       klaagster

tegen

Y,      beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 november 2012. Klaagster was daarbij aanwezig, tezamen met haar partner. Beklaagde is eveneens verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Z .

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij veterinair nalatig heeft gehandeld ten aanzien van de hond van klaagster als gevolg waarvan haar hond geen adequate spoedeisende hulp heeft ontvangen. 

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Siberische husky, geboren 10 oktober 2002.

3.2. De hond stond in verband met een maligne lymfoom onder behandeling bij een specialist in D. en kreeg op diens advies om de dag Leukeran en Prednoral toegediend. De controles van de bloedwaarden werden aan de eigen dierenarts overgelaten.

3.3. Op 29 juni 2011 kreeg de hond maagdarmklachten en last van braken en diarree. In verband hiermee heeft de eigen dierenarts de middelen Canikur Pro en Ulcogant voorgeschreven. Op zondag 3 juli 2011 was de hond lusteloos, ademde hij zwaarder dan normaal en had last van kokhalzen. De hond dronk weinig en had de vorige dag weliswaar gegeten, maar daarna gebraakt. Klaagster heeft beklaagde als dienstdoende dierenarts geconsulteerd. Uit de patiëntenkaart kan worden afgeleid dat beklaagde de hond klinisch heeft onderzocht, waarbij zij constateerde dat de hond mager was en een snelle, oppervlakkige en verscherpte ademhaling had. De slijmvliezen waren bleek en de hond had een lichaamstemperatuur van 39,1 ºC. Bij buikpalpatie constateerde beklaagde een positieve undulatie, waarna werd besloten tot een punctie die volgens beklaagde direct 2,5 ml haemorrhagisch vocht opleverde.

3.4. Over de inhoud van het advies dat beklaagde vervolgens heeft gegeven, lopen de lezingen van partijen uiteen, behalve dan dat niet in geschil althans voldoende aannemelijk is dat beklaagde klaagster heeft medegedeeld dat de situatie ernstig was. Waar klaagster stelt dat beklaagde enkel geadviseerd heeft om de hond bij haar in de praktijk achter te laten voor een operatie, stelt beklaagde dat zij klaagster verschillende opties heeft voorgelegd zoals het maken van een röntgenfoto of een exploratieve laparotomie ter verkrijging van een diagnose, waarvoor stabilisatie gewenst was. Voorts stelt beklaagde dat zij klaagster heeft aangeraden om een en ander met het thuisfront te bespreken en eventueel contact op te nemen met de specialist bij wie de hond in verband met het lymfoom onder behandeling stond.

3.5. Klaagster is na het consult bij beklaagde met haar hond naar huis gegaan en heeft gebeld met een directe collega van de specialist bij wie de hond onder behandeling stond. Na overleg werd een operatie door hen te risicovol geacht en afgeraden. Aangegeven werd dat eerst aan de hand van bloedonderzoek en een echo moest worden onderzocht wat de hond precies mankeerde.

3.6. Tussen klaagster en de praktijk is contact geweest over het maken van een echo door een spoedkliniek waarvoor een doorverwijzing van een dierenarts nodig was. Gebleken is dat beklaagde in eerste instantie enkele vergeefse pogingen had gedaan om contact te krijgen met de spoedkliniek. Op enig moment heeft beklaagde contact kunnen krijgen met de spoedkliniek. Uit de stukken is gebleken dat zij haar bevindingen, daaronder een sombere prognose, heeft doorgegeven. Nadien is gebleken dat de betreffende spoedkliniek heeft geweigerd een echo te maken.

3.7. Wel heeft klaagster via een collega van de behandeld specialist een andere dierenarts bereid gevonden om bloedonderzoek en een echo uit te voeren. Op de door deze dierenarts gemaakte echo werd door hem echter niets opvallends waargenomen en de bloeduitslag leverde alleen een teveel aan witte bloedplaatjes op. Deze dierenarts heeft vervolgens contact gehad met de collega van de behandeld specialist en heeft daarna per injectie Cerenia en Marbocyl toegediend. Klaagster is daarna met haar hond naar huis gegaan.

3.8. Toen klaagster haar hond omstreeks half 3 in de nacht antibiotica tabletten wilde geven, opende de hond zijn ogen even, maar reageerde verder nauwelijks. Niet lang daarna stokte de ademhaling en is de hond overleden.

3.9. Behalve tegen beklaagde heeft klaagster ook tegen de betreffende spoedkliniek een klacht ingediend vanwege de weigering om een echo te maken. Deze klacht is echter door het college niet ontvankelijk verklaard. 

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat er geen sectie is verricht en dat de precieze doodsoorzaak niet duidelijk is geworden en ook geen oorzakelijk verband is vast komen staan tussen het handelen van beklaagde en het overlijden van de hond. In dat verband geldt overigens ook dat de ‘laatste’ dierenarts die uiteindelijk een echo heeft gemaakt, het na diens onderzoek en na toediening van medicatie het kennelijk verantwoord heeft gevonden om de hond mee naar huis te laten gaan.

5.3. Hoewel er verschillende dierenartsen bij deze kwestie betrokken zijn geweest, ligt aan het college alleen ter beoordeling voor het veterinair handelen van beklaagde tijdens en na het bewuste consult op 3 juli 2011.

5.4. Dienaangaande ziet het college te weinig aanleiding beklaagde te verwijten dat klaagster niet eerder dan 16.30 uur op de praktijk langs kon komen, nu beklaagde onbestreden heeft gesteld dat ze met de behandeling van een spoedpatiënt bezig was.

5.5. Het college heeft verder geen aanwijzingen om aan te nemen dat het door beklaagde verrichte algemeen klinisch onderzoek niet naar behoren zou zijn geweest, noch dat haar conclusies als onjuist zouden moeten worden gekwalificeerd. Beklaagde constateerde dat de hond mager was, een lusteloze, lethargische indruk maakte, en een versnelde, oppervlakkige ademhaling had. Daarnaast constateerde ze dat de slijmvliezen bleek waren, dat er sprake was van een vertraagde CRT (capillary refill time), braakklachten en diarree, waarbij een punctie direct vocht opleverde. Zulks in combinatie met het feit dat uit de anamnese was gebleken dat de hond een maligne lymfoom had, acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde de prognose somber heeft ingeschat. Dat zij de door de behandelend specialist voorgeschreven injecties Marbocyl en Cerenia niet heeft toegediend, acht het college onvoldoende verwijtbaar. Beklaagde heeft gesteld dat toediening van die middelen niet afdoende zou zijn geweest, hetgeen naar het oordeel van het college gelet op haar bevindingen niet onbegrijpelijk of onaanvaardbaar kan worden geacht.

5.6. De lezingen van partijen lopen uiteen over de opties die beklaagde bij het consult heeft voorgesteld. Waar klaagster stelt dat alleen over een operatie is gesproken, heeft beklaagde gesteld dat er gesproken is over verschillende opties ter verkrijging van een verdere diagnose, waarvoor zij de kans niet meer heeft gekregen. In ieder geval staat vast dat beklaagde heeft aangeboden om de hond op te nemen. Voor het overige kunnen de feiten niet worden vastgesteld en is niet komen vast te staan dat er geen extra onderzoeken ter verkrijging van een diagnose zijn voorgesteld, zoals beklaagde stelt en klaagster betwist. Het college kan niet anders dan vaststellen dat beklaagde vervolgens slechts in de marge bij het verdere verloop betrokken is geweest en enkel nog met de spoedkliniek heeft gebeld over een doorverwijzing. Voor zover die contacten niet direct tot stand kwamen, is onvoldoende gebleken dat zulks beklaagde kan worden verweten. Enerzijds heeft zij gesteld dat zij met een spoedpatiënt bezig was. Anderzijds is uit de stukken gebleken dat de spoedkliniek die avond slecht bereikbaar was.

5.7. Dan resteert alleen nog de vraag of beklaagde kan worden aangerekend dat de spoedkliniek heeft geweigerd een echo te maken. Naar het oordeel van het college kan beklaagde in ieder geval niet worden verweten dat ze een sombere prognose heeft gesteld. Zoals gezegd was dit op basis van haar bevindingen niet onbegrijpelijk of onaanvaardbaar. De spoedkliniek had een eigen verantwoordelijkheid in deze en beklaagde heeft ter zitting verklaard dat zij er op basis van het telefoongesprek vanuit ging dat de spoedkliniek contact met klaagster op zou nemen en dat de hond daar terecht kon. Dat dit vervolgens niet is gebeurd kan beklaagde naar het oordeel van het college dan ook niet worden tegengeworpen.

5.8. Voor wat betreft de vermeende slechte communicatie door beklaagde na het overlijden van de hond geldt dat bij het college niet kan worden geklaagd over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert, overigens nog daargelaten dat niet is komen vast te staan dat beklaagde het gesprek met klaagster bewust uit de weg heeft willen gaan.

5.9. Op grond van het vorenstaande ziet het college onvoldoende aanleiding om beklaagde veterinair nalatig handelen te verwijten. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2013 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.