ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0479 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/94

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0479
Datum uitspraak: 17-01-2013
Datum publicatie: 08-02-2013
Zaaknummer(s): 2011/94
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat hij nalatig heeft gehandeld met betrekking tot een hond die bij een ongeluk betrokken raakte. Meer in het bijzonder wordt beklaagde verweten dat hij geen röntgenfoto heeft gemaakt en daardoor niet heeft gediagnosticeerd dat sprake was van een dubbele bekkenbreuk had. Gegrond, waarschuwing.

X,      klaagster

tegen

Y,    beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 november 2012. Partijen zijn, hoewel naar behoren opgeroepen, niet verschenen en hebben zich ook niet voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij nalatig heeft gehandeld met betrekking tot de hond van klaagster, nadat het dier bij een ongeluk betrokken raakte. Meer in het bijzonder wordt beklaagde verweten dat hij geen röntgenfoto heeft gemaakt en daardoor niet heeft gediagnosticeerd dat de hond een dubbele bekkenbreuk had.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, geboren 27 april 2004.

3.2. De hond is op donderdag 14 juli 2011 in de avond aangereden door een auto. In verband hiermee heeft klaagster met haar hond beklaagde als dienstdoende dierenarts geconsulteerd. 

3.3. Beklaagde heeft de hond onderzocht en geconstateerd dat XXXX niet op zijn linkerachterpoot wilde staan maar dat er geen breuken te voelen waren en dat het dier geen of nauwelijks pijnreactie vertoonde.  Volgens de patiëntenkaart althans het verweer voelden de botten goed aan en waren de rug en heupen goed te strekken. Ook was geen sprake van schaafwonden of bloed en ook de nagels, het hart en de longen van de hond waren volgens de stukken in orde. Hiertegenover heeft klaagster gesteld dat haar hond pijn had en niet op zijn achterpoten kon staan en dat zij heeft gevraagd of beklaagde een röntgenfoto kon maken. Beklaagde vond dit volgens klaagster niet nodig en heeft pijnstillende medicatie (Ketofen) voorgeschreven.

3.4. Thuisgekomen bleef de hond de verdere avond en nacht pijn houden en klaagster heeft de volgende ochtend haar eigen dierenarts geconsulteerd. Deze heeft de hond onderzocht en een röntgenfoto gemaakt. Daaruit bleek van een dubbele bekkenbreuk en dat een dijbeen uit de kom was geraakt.  Er is een zogenoemde ‘sling’ aangebracht om de poot voor het weekend zo min mogelijk te belasten en pijnstillende medicatie (Tramadol) voorgeschreven, waarna de hond mee naar huis is gegaan.

3.5. In het hierop volgende weekend heeft klaagster telefonisch met de assistente van de dienstdoende praktijk van beklaagde gesproken omdat haar hond bloed bij zijn ontlasting had. Uit de patiëntenkaart blijkt dat op 17 juli 2011 een Metrazol-kuur is voorgeschreven en dat de hond niet kon slapen van de pijn en niet kon lopen. Klaagster is de volgende dag, op maandag 18 juli 2011, via haar eigen dierenarts verwezen naar de Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren te Utrecht voor verder onderzoek, waaronder een echo van het abdomen. XXXX  is diezelfde dag aldaar opgenomen.

3.6. Uit het lichamelijk onderzoek, bloedonderzoek en macroscopisch ontlastingsonderzoek op de Universiteitskliniek kwam naar voren dat de hond door het ongeluk vermoedelijk een bloeding had gekregen in de dunne darm, maag of bek. De hond heeft op 20 juli 2011 een operatie, te weten een heupkop resectie, ondergaan en ter verdere behandeling is pijnstillende medicatie voorgeschreven. De hond is op 21 juli 2011 uit de kliniek ontslagen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Het college stelt voorop dat in een tuchtprocedure als de onderhavige een verzoek om schadevergoeding buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht valt en niet in behandeling kan worden genomen. Voor zover klaagster met haar reactie in repliek een dergelijk verzoek heeft bedoeld te doen, kan dit dus niet in behandeling worden genomen.

5.2. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.3. Met klaagster is het college van oordeel dat het in de rede had gelegen dat beklaagde bij het consult op 14 juli 2011 een röntgenfoto had gemaakt. Hoewel beklaagde tijdens het onderzoek de beide poten van de hond naar achteren heeft gestrekt en heeft geconstateerd dat deze even lang waren en hij voorts kennelijk geen breuken kon voelen en geen schaafwonden of bloed kon waarnemen, heeft hij zich naar het oordeel van het college te stellig getoond in zijn inschatting c.q. overtuiging dat de hond geen ernstige pijn had en met enige medicatie mee naar huis kon. Mede gelet op het feit dat de hond niet op beide achterpoten kon staan en een shock niet kon worden uitgesloten, had beklaagde naar het oordeel van het college zekerheidshalve een röntgenfoto moeten maken om uit te sluiten of er geen sprake was van een breuk of ander letsel, zoals nadien bij de eigen dierenarts is gebleken. Overigens volgt uit het verweerschrift dat beklaagde achteraf ook zelf de mening is toegedaan dat hij in deze nalatig heeft gehandeld. Door het maken van een röntgenfoto achterwege te laten kan beklaagde worden verweten dat de juiste diagnose niet eerder is gesteld en dat niet eerder een daarop gebaseerde behandeling is ingezet. Hoewel daarmee nog niet is gezegd dat een operatie had kunnen worden voorkomen, brengt een en ander naar het oordeel van het college wel mee dat de klacht gegrond dient te worden verklaard. Daarbij wordt het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.