ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0477 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/77

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0477
Datum uitspraak: 17-01-2013
Datum publicatie: 08-02-2013
Zaaknummer(s): 2011/77
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat zij veterinair tekort is geschoten in de medische zorgverlening jegens de papagaai van klaagster. De zaak gaat om een regulier geregistreerd dierenarts, die ook alternatief werkt. In de uitspraak zijn handvatten te vinden over hoe zulks met een diereigenaar dient te worden gecommuniceerd. Gegrond, berisping.

X,       klaagster

tegen

Y,       beklaagde

1. DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 november 2012. Klaagster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde mevr. mr. ing. A. en vergezeld door deskundige dr. Z. Er is een pleitnota voorgedragen en de deskundige heeft op een aantal van de zijde van klaagster gestelde vragen geantwoord.

1.2. Enige tijd na verzending van de oproepbrief voor de zitting is van de zijde van beklaagde het bericht gekomen dat zij zelf niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kon zijn. Haar gemachtigden hebben vervolgens uiteindelijk in de week van de zitting afgezegd. Wel werd afgesproken  dat, voor zover het college nog vragen zou hebben die alleen door beklaagde persoonlijk zouden kunnen worden beantwoord, er evt. nog een schriftelijke ronde zou worden ingelast. Het college is na de zitting echter tot de conclusie gekomen van beide zijden voldoende te zijn geïnformeerd om tot een beslissing in de zaak te kunnen komen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij veterinair tekort is geschoten in de medische zorgverlening  jegens de papegaai van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De klachtzaak draait om de ara van klaagster met de naam XXXX, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid ongeveer 1 jaar oud was.

3.2. In juni 2011 constateerde klaagster dat haar vogel minder goed at en vermagerde. Omstreeks 8 juli 2011 werden door klaagster bloedvlekken in de kooi aangetroffen en constateerde zij bij de vogel een afwijkende kleur (geel-oranje) van de ontlasting.

3.3. Klaagster heeft contact gezocht met een Duitse dierenarts, die vaststelde dat het bloeden werd veroorzaakt door een afgebroken bloedveer, die vervolgens is verwijderd. In verband met de afwijkend gekleurde ontlasting heeft deze dierenarts voorts een ontwormmiddel voorgeschreven, overigens zonder de ontlasting vooraf te onderzoeken.

3.4. In de weken nadien trad verdere vermagering op en begon de vogel gele veertjes te verliezen. In de stukken wordt vermeld dat klaagster de vogel in deze periode op eigen initiatief nog een antibioticum (Baytril) heeft gegeven, waarvan de houdbaarheidsdatum kennelijk was verstreken. Klaagster heeft via het internet naar een dierenarts voor haar vogel gezocht en is daarbij op beklaagde gestuit, waarna tussen partijen een consult is afgesproken op 26 juli 2011.

3.5. Bij dat consult heeft beklaagde een anamnese afgenomen. Vervolgens is de ontlasting van de vogel onderzocht en heeft klinisch en radiësthetisch onderzoek plaatsgevonden. Klaagster is niet ingegaan op het voorstel van beklaagde om de vogel op te nemen. Beklaagde heeft colloïdaal zilverwater en wurzelkraft voorgeschreven, alsook het gebruik van probiotica geadviseerd.

3.6. In de hierop volgende dagen hebben partijen via email met elkaar gecorrespondeerd. Op 1 augustus 2011 heeft een tweede consult plaatsgevonden, waarbij een bloedonderzoek is uitgevoerd naar het Kliermaag Dilatatie Syndroom (PDD/KDS). Daaruit bleek nadien dat de vogel dit syndroom niet had. Bij het consult is door beklaagde voorts nog onderzocht bij welke vitamines en mineralen de vogel baat had en zijn homeopathische druppels voorgeschreven.

3.7. Hierna at de vogel niet of nauwelijks meer en verslechterde zijn gezondheidssituatie. Op 5 augustus 2011 is de vogel overleden. Klaagster heeft na het overlijden sectie laten verrichten en de betreffende patholoog heeft vastgesteld dat sprake was van hartfalen en longoedeem, terug te voeren op een al langer bestaande ernstig afwijkende leverfunctie.

3.8. Klaagster heeft vervolgens besloten bij het college een klacht tegen beklaagde in te dienen. Ook tegen de hiervoor genoemde Duitse dierenarts is een klacht ingediend, die echter niet in behandeling kon worden genomen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de ara van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen. 

5.2. Het college neemt tot uitgangspunt dat het diereigenaren vrij staat om met betrekking tot de medische zorg voor hun dieren buiten het reguliere circuit te kiezen voor alternatieve behandelmethoden. Ook geldt dat het college alleen over haar voorgelegde klachten oordeelt, die bovendien moeten zijn gericht tegen diergeneeskundigen, dat wil zeggen afgestudeerd dierenartsen die als zodanig staan ingeschreven in het daartoe bestemde register.

5.3. In de onderhavige zaak is gebleken dat beklaagde, zijnde geregistreerd regulier dierenarts, een holistische praktijk voert waarin, naar zij heeft gesteld, zowel reguliere als alternatieve geneeskunde wordt beoefend. Gelet hierop en nu in dupliek tevens is gesteld dat ten aanzien van de ara van klaagster beide methoden zijn toegepast, zal eerstens worden beoordeeld of overeenkomstig de in de reguliere diergeneeskunde geldende principes en regelen der kunst te werk is gegaan waar het betreft het onderzoek, de diagnosestelling en de ingezette therapie.

5.4. Dienaangaande kan worden vastgesteld dat er in de periode van ongeveer 10 dagen tussen het eerste consult bij beklaagde en de dag waarop de vogel overleed feitelijk twee consulten op de praktijk van beklaagde hebben plaatsgevonden, te weten op 26 juli 2011 en op 1 augustus 2011, waarbij tussentijds door partijen met name via e-mail met elkaar is gecorrespondeerd.

5.5. Bij het eerste consult op 26 juli 2011 is door beklaagde een anamnese afgenomen, waaruit naar voren kwam dat de vogel slecht at en vermagerd was en wordt door het college aangenomen dat beklaagde haar (ook) alternatieve manier van werken aan klaagster heeft uitgelegd. Er heeft long- en hartauscultatie plaatsgevonden, hetgeen veterinair niet onjuist was, met dien verstande dat dit bij vogels niet altijd bruikbare informatie oplevert. Ter zitting heeft de aan de zijde van klaagster meegebrachte deskundige verklaard dat vogels in normale doen reeds een erg hoge hartfrequentie hebben en het lastig is om afwijkingen vast te kunnen stellen.

5.6. Beklaagde heeft bij dit eerste consult verder de ontlasting van de vogel onderzocht, die afwijkend van kleur was alsmede aan de hand van radiësthetisch onderzoek (alternatief) geconcludeerd dat virale of bacteriële schimmel-, worm- en gistinfecties waren uitgesloten.  Terzake het verrichte onderzoek op vitamines, mineralen en aminozuren bleek volgens beklaagde dat alleen sprake was van een afwijking in het enzym Pepsine. Verder heeft beklaagde de vogel in de hand genomen en geconstateerd dat hij een te dikke buik had. Middels palpatie en visuele inspectie heeft beklaagde geconcludeerd dat de lever buiten de ribboog uitstak, mogelijk als gevolg van overvulde darmen. Beklaagde heeft in verweer verder gesteld dat zij van bloedonderzoek heeft afgezien, omdat sedatie te belastend en risicovol voor de vogel zou zijn. Het staat verder vast dat door beklaagde met klaagster is gesproken over eventueel stresserende omgevingsfactoren en het belang van een positieve leefomgeving en er zijn specifieke middelen (zilverwater en wurzelkraft) voorgeschreven, ter verhoging van de weerstand.

5.7. Naar het oordeel van het college vormden de hiervoor beschreven bevindingen tijdens het eerste consult voldoende reden voor verder onderzoek. Het betrof immers een erg jonge vogel, die sterk was afgevallen en niet at, en die een afwijkend gekleurde ontlasting en een afwijkend ogende lever in combinatie met een te volle buik had, mogelijk gevuld met vocht. Het verrichten van een punctie en/of bloedonderzoek, dat overigens ook zonder sedatie kan worden verricht, lag naar het oordeel van het college dan ook in de rede, waar de geconstateerde afwijkingen toen reeds zouden kunnen passen bij een hart- of leverprobleem. Aanvullend had zonodig bijv. nog röntgenonderzoek kunnen plaatsvinden of een echo worden gemaakt. Niet gebleken is dat door beklaagde enig hiervoor genoemd of ander tot de reguliere diergeneeskunde gerekend nader onderzoek is voorgesteld om tot een differentiaaldiagnose te komen. Voor zover beklaagde in dupliek heeft gesteld dat zij van een lever-metabole stoornis uitging, is zulks uit de patiëntenkaart niet gebleken, noch uit de wijze waarop de behandeling vervolgens is verlopen.

5.8. Anderzijds staat wel vast dat beklaagde heeft voorgesteld de vogel op te nemen ter observatie en behandeling en dat klaagster dit niet wilde. Het staat echter eveneens vast dat beklaagde qua behandeling vervolgens feitelijk alleen colloïdaal zilverwater en wurzelkraft (met daarin multivitaminen, mineralen, aminozuurgranulaat ) heeft voorgeschreven en daarnaast probiotica geadviseerd, alles naar zij heeft gesteld als 'supportive care'. Beklaagde heeft weliswaar gesteld dat zij klaagster daarbij duidelijk te kennen heeft gegeven dat er meer nodig was om de vogel er weer bovenop te helpen, echter voor zover het dier in haar praktijk opgenomen zou zijn geweest, is in verweer opgesomd waar de behandelingen alsdan uit zouden hebben bestaan: o.a. het toedienen van extra energie met de MultiWave Oscillator en bioresonantie apparatuur, gepaste homeopathie dan wel fytotherapie en lichttherapie, aangevuld met infuus ter afvoering van afvalstoffen, dwangvoeding en eventueel Bachbloesemtherapie. Hieruit kan naar het oordeel van het college gevoeglijk worden geconcludeerd dat, behoudens het vochtinfuus, niet voor regulier onderzoek, geregistreerde reguliere medicatie of reguliere therapieën, waarvan de effectiviteit wetenschappelijk is bewezen, zou zijn gekozen.

5.9. Terzake het consult op 1 augustus 2011 staat vast dat het op initiatief van klaagster zelf is geweest dat er bloedonderzoek is verricht naar de ziekte KDS. Naar het oordeel van het college was dit een geschikt moment geweest om het bloed tevens te laten onderzoeken op de leverfunctie, gelet op de klinische bevindingen bij het eerste consult op 26 juli 2011 en het feit dat de gezondheidssituatie van de vogel niet was verbeterd. In de patiëntenkaart wordt overigens vermeld dat de ontlasting donkerder van kleur was en dat de buik van de vogel dikker leek te zijn geworden. Beklaagde heeft ook bij dit consult geen nader tot de reguliere diergeneeskunde te rekenen onderzoek (echo, röntgenfoto, punctie) voorgesteld of verricht en qua therapie speciaal samengestelde homeopathische druppels voorgeschreven. 

5.10. Uit het voorgaande volgt dat beklaagde in deze zaak niet op wetenschappelijke standaard gebaseerde diergeneeskunde heeft toegepast. Als van die reguliere standaard was uitgegaan, had naar het oordeel van het college in ieder geval een punctie en/of specifiek bloedonderzoek in de

rede gelegen. Zonodig had nog aanvullend röntgenonderzoek kunnen worden verricht of een echo of ECG kunnen worden gemaakt, althans had daartoe kunnen worden verwezen. Niet gebleken is dat enig zodanig onderzoek door beklaagde is voorgesteld ter verkrijging van een waarschijnlijkheidsdiagnose en het instellen van een daarop gebaseerde therapie. Aan het voorgaande doet niet af dat de patholoog heeft aangegeven dat ook indien de diagnose eerder was gesteld, de prognose vrij ongunstig zou zijn geweest. Bij eerdere diagnosestelling had immers ofwel een meer gerichte therapie kunnen worden ingesteld ofwel was eerder aan het licht gekomen hoe slecht de vogel er aan toe was.

5.11. Met de constatering dat er door beklaagde niet volgens de reguliere standaard is gewerkt, moet tevens worden geconstateerd dat uit de overgelegde e-mailcorrespondentie en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klaagster door beklaagde wel is ingelicht over haar alternatieve werkwijze. Het college acht echter geloofwaardig dat klaagster niet bewust voor de alternatieve geneeskunde heeft gekozen maar, zoals zij heeft gesteld, bij gebrek aan andere vogelspecialisten in de regio terecht kwam bij beklaagde, die op haar internetsite aangaf uitgebreide ervaring met de behandeling van vogels te hebben. Klaagster heeft gesteld dat zij bij het eerste consult over de alternatieve werkwijze van beklaagde vernam en daar gaande weg in mee is gegaan. Hoewel klaagster dus niet geheel onwetend is geweest, gaat het naar het oordeel van het college te ver om de verantwoordelijkheid geheel bij klaagster zelf te leggen en uit te gaan van een bewuste, voor eigen risico komende keuze. In het feit dat op eigen initiatief bloedonderzoek naar KDS heeft plaatsgevonden, ligt naar het oordeel van het college besloten dat klaagster feitelijk de beste (en ook gebruikelijke) zorg voor haar vogel voor ogen stond.

5.12. Hierbij komt dat beklaagde in dupliek heeft gesteld dat zij zowel regulier als alternatief werkt en dit in deze zaak ook heeft gedaan. Juist als beide methoden worden toegepast kan van een leek niet altijd worden verwacht de scheidslijn zelf te trekken en mag van de dierenarts eenduidige informatie worden verwacht. Alsdan rust op de betrokken behandelaar een grote mate van verantwoordelijkheid voor correcte en volledige informatieverstrekking, opdat bij diereigenaren geen onjuiste verwachtingen worden gewekt.

5.13. In zijn algemeenheid is het college van oordeel dat, voor zover een diergeneeskundige met een academische titel zich tegenover een diereigenaar aldus presenteert, door de diereigenaar in ieder geval mag worden verwacht dat het betrokken dier geen noodzakelijk reguliere zorg wordt onthouden en voor zover er daarnaast alternatief wordt gewerkt, de reguliere zorg bij voorrang zal worden toegepast. In zaken waarin door dierenartsen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend alternatief wordt gewerkt, dienen diereigenaren daarover naar het oordeel van het college ondubbelzinnig te worden geïnformeerd, opdat door hen een vrije en bewuste keuze kan worden gemaakt voor afwijkende en niet op wetenschappelijk bewijs gestoelde onderzoeken en therapieën. Door in de onderhavige zaak te stellen dat er volgens beide principes zorg is toegepast, had alsdan naar het oordeel van het college op bepaalde momenten nadere reguliere zorg behoren te worden voorgesteld en dienen te prevaleren. Aldus kan de gang van zaken beklaagde in zoverre worden aangerekend en wordt de klacht gegrond verklaard.

5.14. Terzake de op te leggen maatregel is besloten beklaagde een berisping op te leggen voor haar handelen in de onderhavige klachtzaak. Voor zover klaagster heeft gesteld dat beklaagde structureel tekort zou schieten in de medische zorg voor dieren, zijn het college geen eerdere of andere klachten tegen beklaagde bekend en is ook niet gebleken dat klaagster, die als particulier uitsluitend kan klagen omtrent de verleende zorg jegens haar eigen dier, de klacht ook heeft ingediend namens andere diereigenaren, wier dier onjuist zou zijn behandeld. Voor zover ter zitting nog is verzocht om de onderhavige uitspraak te publiceren, geldt dat het college haar uitspraken reeds in geanonimiseerde vorm op het internet publiceert (http://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken-in-domein/diergeneeskundigen), hetgeen in casu toereikend wordt geacht. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een berisping, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub b van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, en drs. M. Lockhorst, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.