ECLI:NL:TDIVTC:2013:7 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/25

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:7
Datum uitspraak: 27-06-2013
Datum publicatie: 12-08-2013
Zaaknummer(s): 2012/25
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat zij bij het plaatsen van een injectie bij een paard onvoldoende hygiëne in acht zou hebben genomen, als gevolg waarvan een ernstige ontsteking in het spatgewricht van het linkerachterbeen van het paard is ontstaan. Ongegrond.

X,       klaagster

tegen

Y,      beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 april 2013. Beide partijen waren daarbij aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door mr. A. en beklaagde door mr. B.

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde wordt verweten dat zij voorafgaande althans tijdens het plaatsen van een injectie bij het paard van klaagster onvoldoende hygiëne in acht zou hebben genomen met als gevolg dat een ernstige ontsteking in het spatgewricht van het linkerachterbeen van het paard is ontstaan.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op het paard van klaagster, een draver (ruin) met de naam XXXXX, geboren op 1 juni 2004.

3.2. Op 13 mei 2011 heeft beklaagde het paard onderzocht en na het maken van röntgenfoto’s vastgesteld dat er sprake was van kreupelheid rechtsvoor en van problemen vanuit de achterbenen, die zeer waarschijnlijk werden veroorzaakt door osteoartrose van de spatgewrichten. In overleg met klaagster is besloten allereerst de spatgewrichten van de beide achterbenen te behandelen. Het paard heeft daartoe injecties met Triamcinolon toegediend gekregen. Tevens werden afspraken gemaakt voor het verdere behandeltraject.

3.3. Op 20 mei 2011 heeft beklaagde een andere dierenarts ingeschakeld omdat zij het paard liggend in de wei aantrof en het dier niet meer wilde opstaan. Deze dierenarts stelde vast dat er sprake was van een ontsteking in het spatgewricht van het linkerachterbeen, op althans nabij de plaats waar beklaagde een injectie had toegediend. Er is een intensieve behandeling gevolgd en de ontsteking is met succes bestreden. Het paard is echter -naar klaagster ter zitting heeft verklaard- niet meer geschikt voor de drafsport.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen en met name of haar een tuchtrechtelijk verwijt treft voor het ontstaan van de ontsteking in het betreffende spatgewricht.

5.2. Het college stelt voorop dat gebleken is dat beklaagde door klaagster speciaal is benaderd voor onderzoek van haar paard vanwege het feit dat beklaagde een ambulante praktijk voert en beschikt over mobiele röntgen- en scanapparatuur en klaagster haar paard de stress van een reis naar een kliniek wilde besparen.

5.3. In zijn algemeenheid geldt dat bij ambulante behandeling in een stal of weiland nimmer volledige steriliteit kan worden gegarandeerd en bestaat er ten opzichte van een behandeling in een kliniek een hoger risico op complicaties, zoals het ontstaan een infectie. Aan het ontstaan van een dergelijke complicatie hoeft dan dus niet per definitie verwijtbaar handelen van de dierenarts ten grondslag te liggen. Dat zal moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.

5.4. Het college kan niet anders dan vast stellen dat de lezingen van partijen uiteen lopen over de vraag of beklaagde de gebruikelijke hygiënevoorschriften in acht heeft genomen. Beklaagde heeft uitvoerig uiteengezet hoe zij de plaats waar de injecties zijn toegediend heeft geprepareerd. Uit de stukken en uit de verklaringen ter zitting is gebleken dat beklaagde de gewrichten niet wilde injecteren in de stalruimte, waar de röntgenfoto’s waren gemaakt, omdat in die ruimte stro en mest in het stalpad lagen. Het paard is vervolgens overgebracht naar een andere meer geschikte ruimte, waar beklaagde stelt de injectieplekken te hebben geschoren en diverse keren heeft gewassen en gedesinfecteerd, waarbij zij voor ieder gewricht telkens gebruik heeft gemaakt van schoon leidingwater, schone borstels, Betadinescrub en Betadinealcohol, steriele gaasjes, ongebruikte steriele naalden en ongebruikte steriele handschoenen. Klaagster heeft het vorenstaande in de stukken weliswaar betwist, maar ter zitting ook aangegeven dat zij niet kan uitsluiten dat er handelingen buiten haar gezichtsveld kunnen hebben plaatsgevonden.

5.5.  Op grond van het voorgaande en bij gebreke van aanvullend bewijs, is voor het college niet met zekerheid vast te stellen dat beklaagde de vereiste hygiëne onvoldoende in acht zou hebben genomen of dat zij bij het plaatsen van de injecties veterinair onjuist zou hebben gehandeld. Mede in aanmerking nemende dat ook de aard van de ontsteking (septisch of aseptisch) niet bekend is geworden en het, alle voorzorgsmaatregelen ten spijt, altijd kan voorkomen dat na de toediening van een injectie een ontstekingsreactie ontstaat, is niet komen vast te staan dat beklaagde een verwijt treft voor het ontstaan van de gewrichtsontsteking. De klacht stuit dus af op gebrek aan bewijs en zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.G. Neuteboom en drs. B.A.M. Austie, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.