ECLI:NL:TDIVTC:2013:6 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/81

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:6
Datum uitspraak: 30-05-2013
Datum publicatie: 12-08-2013
Zaaknummer(s): 2012/81
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Drachtige Chihuahua. Beklaagde wacht te lang met nader onderzoek om te bezien of sectio moet worden uitgevoerd. Gegrond: waarschuwing.   

X,      klaagster

tegen

Y,     beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2013. Van partijen is alleen klaagster verschenen. 

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde veterinair verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot de drachtige Chihuahua van klaagster. 

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Chihuahua met de naam XXXXX, geboren op 1 mei 2005.

3.2. Op 17 mei 2012 (Hemelvaartsdag) kreeg de drachtige hond weeën, die echter niet doorzetten. Omdat haar eigen dierenarts die dag geen dienst had, heeft klaagster contact opgenomen met beklaagde, die de hond heeft onderzocht en daarbij geen bijzonderheden kon vast stellen, anders dan dat in het abdomen een of meerdere pups voelbaar waren. In de patiëntenkaart staat genoteerd dat de hond op 19 mei 2012 uitgerekend zou zijn, dat de hond voor het consult 1 wee  van minder dan 5 seconden had gehad en dat er geen sprake was van uitvloeiing. Beklaagde zag op dat moment geen aanleiding om een keizersnede uit te voeren, als door klaagster verzocht. Klaagster is vervolgens met de hond huiswaarts gekeerd en kreeg het advies om telefonisch contact met beklaagde op te nemen zodra daartoe aanleiding bestond.

3.3. Klaagster heeft vervolgens omstreeks 01.00 uur in de nacht telefonisch contact opgenomen, volgens beklaagde met de melding dat er een blaas zichtbaar uit de vulva hing en weer een half uur later met de melding dat de blaas was gescheurd. Beklaagde heeft op basis van die twee telefoongesprekken geen aanleiding gezien voor nader onderzoek of ingrijpen. Bij een volgend telefonisch contact die nacht, naar het college heeft begrepen weer anderhalf uur later, heeft beklaagde klaagster met haar hond naar zijn praktijk laten komen.

3.4. Beklaagde heeft gesteld dat de hond bij zijn klinisch onderzoek vermoeid was, maar in een goede conditie verkeerde. Mede gezien het ras heeft beklaagde besloten tot het uitvoeren van een keizersnede, waarbij twee pups ter wereld zijn gekomen. Aansluitend aan de sectio heeft beklaagde de baarmoeder bij de moederhond verwijderd.

3.5. Partijen hebben tegenstrijdige lezingen gegeven over de gesteldheid van de moederhond en de pups na de ingreep. Volgens beklaagde is de moederhond goed uit de narcose bijgekomen, heeft ze tot het moment van het vervoer naar huis op een elektrische verwarmingsmat gelegen en hebben de pups op een warme kruik onder een verwarmingselement gelegen. Beklaagde heeft gesteld dat hij een van de beide pups overleden mee naar huis heeft gegeven. Klaagster heeft dat echter betwist. Zij stelt dat de betreffende pup na de sectio niet in orde en niet alert was, maar dat beklaagde zou hebben gezegd dat dit door de narcose kon komen en dat de pup moest worden ‘opgewreven’. Klaagster heeft verder gesteld dat de moederhond onder narcose mee naar huis is gegeven, dat op dat moment zowel de moederhond als de beide pups onderkoeld waren en dat beklaagde geen instructies heeft gegeven, noch medicatie heeft meegegeven.   

3.6. Enige uren na thuiskomst werd vastgesteld dat een van de pups was overleden. Omdat herstel van de moederhond uitbleef, heeft klaagster zich de volgende dag tot een andere dierenarts gewend, die de hond op de intensive care heeft opgenomen en aan een infuus heeft gelegd. Gedurende die opname is enkele dagen later elders een echografie gemaakt door een specialist veterinaire radiologie, waarbij werd vastgesteld dat de hond vermoedelijk een septische buikvliesontsteking had. Er trad vervolgens geen herstel of verbetering op en op 25 mei 2011 is besloten tot euthanasie. Bij sectie is vastgesteld dat er sprake was van een uitgebreide peritonitis, die waarschijnlijk tot de dood van de hond heeft geleid. 

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat onder dierenartsen bekend mag worden verondersteld dat bevallingen bij het ras Chihuahua niet altijd gemakkelijk verlopen en dat de noodzaak tot het uitvoeren van een keizersnede bij dit ras vaker dan bij andere rassen voorkomt. Weliswaar is verdedigbaar dat beklaagde die middag nog niet direct is overgegaan tot het uitvoeren van een sectio, echter had het naar het oordeel van het college wel op zijn weg gelegen om de hond in de daarop volgende nacht in een eerder stadium voor onderzoek naar zijn praktijk te laten komen. Klaagster had die nacht al enkele keren eerder gebeld en haar zorgen geuit en gelet op de daarbij verstrekte informatie, het inmiddels verstreken tijdsverloop en de bekende rasgebonden problematiek bij bevallingen, is het college van oordeel dat beklaagde die nacht een te afwachtende houding heeft aangenomen en eerder onderzoek had kunnen voorstellen. In dat verband geldt ook dat beklaagde er blijkens de patiëntenkaart c.q. zijn verweer mee bekend was dat klaagster nog slechts gedurende een korte periode eigenaar was en dat zij niet bekend was met de medische voorgeschiedenis van de hond.

5.3. Het college kan beklaagde volgen waar hij heeft gesteld dat het ontstaan van een infectie na een operatie niet altijd kan worden voorkomen. Het college acht ook niet bewezen dat de opgetreden buikvliesontsteking bij de moederhond is veroorzaakt doordat beklaagde met niet steriele apparatuur zou hebben gewerkt, zoals klaagster suggereert. Dit neemt echter niet weg dat naar het oordeel van het college wel vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de beslissing om in dit geval aansluitend aan de sectio nog een ovariohysterectomie bij de moederhond te verrichten, nu het geboorteproces reeds moeizaam was verlopen en met die extra ingreep een verhoogde kans op complicaties zou kunnen ontstaan. Aan het vorenstaande doet niet af dat de ovariohysterectomie kennelijk op verzoek en met instemming van klaagster heeft plaatsgevonden.

5.4. Weliswaar lopen de lezingen van partijen over de gezondheidssituatie van de moederhond en de pups na de operatie sterk uiteen –zo stelt beklaagde een overleden pup aan klaagster te hebben meegegeven, hetgeen klaagster uitdrukkelijk heeft betwist- echter is voldoende aannemelijk geworden dat hun gezondheidsgesteldheid na de sectio zeker niet optimaal was en is ook uit het verweer van beklaagde onvoldoende kunnen blijken dat aan klaagster duidelijke instructies zijn gegeven over de postoperatieve aandachtspunten en de verdere nazorg, hetgeen in de rede had gelegen.

5.5. Hoewel de precieze oorzaak van de buikvliesontsteking niet is komen vast te staan, is het college op basis van het vorenstaande van oordeel dat beklaagde niet de zorg heeft verleend die hij als dierenarts had behoren te betrachten. De klacht wordt dan ook gegrond verklaard, waarbij na te melden maatregel passend en geboden wordt geacht.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst en drs .B.A.M. Austie, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.