ECLI:NL:TDIVTC:2013:51 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/45

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:51
Datum uitspraak: 19-12-2013
Datum publicatie: 02-01-2014
Zaaknummer(s): 2012/45
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt als dienstdoende dierenarts verweten ten aanzien van een hond, die door een auto was aangereden, onvoldoende medische zorg te hebben verleend. Ongegrond.

X,     klaagster,

tegen

Y,     beklaagde,    

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 oktober 2013. Klaagster was daarbij aanwezig.

Beklaagde is niet verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht komt er in de kern op neer dat de hond van klaagster door beklaagde adequate medische zorg zou zijn onthouden en dientengevolge is overleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Maltezer reu met de naam XXXXX, geboren op 11 juli 2008.

3.2. Op 13 maart 2012 werd de hond na een aanrijding met een auto door de dierenambulance vervoerd naar beklaagde als de op dat moment dienstdoende spoeddierenarts. Beklaagde heeft de hond klinisch onderzocht, waarbij door hem geen aanwijzingen werden gevonden die wezen op een fractuur. Het onderzoek leverde ook overigens geen bijzonderheden op, behalve dan dat een bil bij palpatie pijnlijk bleek en aldaar en onder de buik rond de penis sprake was van bloeduitstortingen. Klaagster heeft verzocht om een röntgenfoto te maken, waartoe beklaagde geen directe reden zag. Beklaagde heeft 3 injecties met respectievelijk Rimadyl, Dexamethason en Baytril toegediend, waarna de hond met klaagster mee naar huis is gegaan. Beklaagde heeft klaagster, naar hij heeft gesteld, instructies en aandachtspunten voor de nacht gegeven en haar met klem geadviseerd de volgende dag naar de eigen dierenarts te gaan. Direct na afloop van het consult heeft beklaagde de eigen dierenarts van klaagster middels een faxbericht geïnformeerd over het consult en de door hem ingezette behandeling.

3.3. De lezingen over de verdere gang van zaken in de daarop volgende dagen lopen uiteen. Klaagster stelt dat zij, omdat de situatie verslechterde, de volgende dag (14 maart 2012) telefonisch contact heeft opgenomen met haar eigen dierenarts met het verzoek om een  röntgenfoto te maken, op welk verzoek deze echter niet zou zijn ingegaan, omdat klaagster de daaraan verbonden kosten niet in een keer kon voldoen. Volgens klaagster heeft zij direct daarna contact opgenomen met de praktijk van beklaagde en verzocht haar te helpen en heeft beklaagde, althans zijn assistente dat geweigerd. Beklaagde heeft echter uitdrukkelijk betwist dat hij op 14 maart 2012 door klaagster telefonisch is benaderd. Beklaagde stelt eerst op 16 maart 2012 telefonisch contact met klaagster te hebben gehad, tijdens welk gesprek hem werd medegedeeld dat de hond die dag was gestorven en dat klaagster hem het overlijden van de hond verweet.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan het college ligt de vraag voor of beklaagde bij de behandeling van de hond van klaagster veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.2. Het college stelt voorop dat na het overlijden van de hond geen sectie is verricht en dat ook overigens geen documentatie in het geding is gebracht waaruit met zekerheid kan worden geconcludeerd wat uiteindelijk de precieze doodsoorzaak is geweest. Hoewel klaagster voorts kennelijk ook andere dierenartsen verwijten maakt, ligt in de onderhavige zaak alleen ter beoordeling voor of beklaagde nalatig handelen kan worden verweten. Als een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht geldt immers dat een dierenarts alleen op zijn eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken en niet op handelingen of gedragingen van een collega. Bij de beoordeling geldt verder als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht ingevolge artikel 14 WUD te toetsen norm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige behandeling voldoende is. Het gaat er dus niet om of het handelen van een dierenarts beter had gekund, maar of deze in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden. Het college zal het veterinair handelen van beklaagde met inachtneming van deze uitgangspunten bespreken.

5.3. Op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld is naar het oordeel van het college niet komen vast te staan dat er aan de zijde van beklaagde sprake is geweest van een tekortschieten dat een tuchtrechtelijke maatregel zou rechtvaardigen. Daarbij wordt eerstens in aanmerking genomen dat beklaagde de hond op 13 maart 2012 klinisch heeft onderzocht en mede omdat bij klaagster de overtuiging bestond dat er sprake was van een fractuur, zich blijkens zijn verweer daarbij met name op het locomotieapparaat heeft gericht, maar dat geen fracturen voelbaar waren of crepitatie kon worden vastgesteld. Bij het onderzoek was volgens beklaagde qua beweging en ook in neurologisch opzicht geen sprake van afwijkingen. Alleen de spieren rond de rechter bil bleken bij palpatie pijnlijk en er bevonden zich op die locatie en rond de penis bloeduitstortingen. Long- en hart auscultatie alsmede buikpalpatie leverden geen bijzonderheden op, de blaas bleek nagenoeg leeg en uit de anamnese was naar voren gekomen dat de hond na het ongeluk nog had geplast danwel urine had verloren.

5.4. Het college heeft geen reden om te twijfelen aan de door beklaagde gestelde bevindingen en acht op basis daarvan en in aanmerking genomen dat voldoende aannemelijk is dat de hond vanwege de stress als gevolg van het ongeluk van slag was, aanvaardbaar dat beklaagde heeft besloten geen röntgenfoto te maken en er voor heeft gekozen om de hond injecties met Rimadyl, Dexamethason en Baytril toe te dienen om de nacht door te komen. Onbestreden is verder gebleven dat klaagster te kennen is  gegeven dat zij tijdens zijn dienst bij verslechtering van de situatie zonodig weer contact kon opnemen, dat haar instructies voor de nacht zijn gegeven en dat er met klem op is aangedrongen de volgende dag naar haar eigen dierenarts te gaan voor eventueel verder onderzoek en behandeling, in welk kader beklaagde heeft gesteld bewust geen vervolgmedicatie mee te hebben gegeven om klaagster daartoe te ‘dwingen’. Gebleken is voorts dat beklaagde na afloop van het consult de eigen dierenarts per faxbericht heeft geïnformeerd over zijn bevindingen en de ingezette behandeling en daarbij ook melding heeft gemaakt van zijn nadrukkelijke advies aan klaagster om de volgende dag de eigen dierenarts te consulteren.

5.5. Naast het vorenstaande is naar het oordeel van het college ook niet kunnen blijken dat tijdens het consult op 13 maart 2012 sprake is geweest van een situatie die noopte tot het terstond verrichten van nadere diagnostiek, opname of doorverwijzing en beklaagde mocht naar het oordeel van het college op grond van zijn bevindingen volstaan met de ‘eerste hulp’ die hij heeft verleend, mede gelet op de instructies die daarbij aan klaagster zijn gegeven en het nadrukkelijke advies om zich de volgende dag tot haar eigen dierenarts te wenden voor verder onderzoek en medicatie. Beklaagde mocht er tevens vanuit gaan dat de eigen dierenarts de daarop volgende dag (woensdag 14 maart 2012) normaal praktijk zou houden. Naar het oordeel van het college is het veterinair handelen van beklaagde tijdens de bewuste avonddienst in de gegeven situatie dan ook aanvaardbaar geweest en binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven.

5.6. Uit de stukken heeft het college begrepen dat klaagster die volgende dag andere dierenartsen en in ieder geval ook haar eigen dierenarts telefonisch heeft benaderd met het verzoek een röntgenfoto te maken, en dat kennelijk geen van hen om financiële redenen op dit verzoek is ingegaan. In dat kader is echter niet komen vast te staan dat beklaagde enig verwijt zou kunnen worden gemaakt. Klaagster heeft ter zitting weliswaar gesteld dat zij die dag, nadat haar eigen dierenarts hulp weigerde, diverse keren telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk van beklaagde, waarbij zij te woord werd gestaan door de assistente, die haar naar haar eigen dierenarts terug verwees, echter heeft beklaagde  zowel in verweer als in dupliek uitdrukkelijk betwist dat hij op 14 maart 2012 door klaagster telefonisch is benaderd en gesteld dat er tussen hem en klaagster eerst een telefonisch contact heeft plaatsgevonden nadat de hond reeds was overleden. Gelet op de tegenstrijdige lezingen is het voor het college niet mogelijk om de feiten op dit punt vast te stellen. Voor zover al zou moeten worden uitgegaan van de situatie dat er die dag telefonisch contact zou zijn geweest tussen klaagster en de assistente van beklaagde, dan staat daarmee nog niet vast wat er over en weer is gezegd, of daarbij een noodsituatie is gemeld en of de gestelde weigerachtige houding van de eigen dierenarts ter sprake is gebracht, noch dat beklaagde daar op die dag mee bekend is geweest.

5.6. Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat beklaagde als dienstdoend dierenarts tijdens het bewuste consult in veterinaire zin voldoende adequaat heeft gehandeld en is voor het overige niet komen vast te staan dat hem een verwijt treft voor het feit dat klaagster in de daarop volgende dagen niet de door haar gewenste medische zorg voor haar hond heeft kunnen verkrijgen. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs..M. Lockhorst, drs. M.E.A. Cuppens-Joosten en drs. M.J. Wisse, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.