ECLI:NL:TDIVTC:2013:5 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/73

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:5
Datum uitspraak: 30-05-2013
Datum publicatie: 12-08-2013
Zaaknummer(s): 2012/73
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten veterinair nalatig te hebben gehandeld door zonder toestemming van klaagster twee voortanden bij haar hond te hebben getrokken. Ongegrond.

X,      klaagster

tegen

Y,      beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling vond plaats op 18 april 2013. Alleen beklaagde was daarbij aanwezig. Klaagster is niet verschenen. 

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde zonder toestemming twee voortanden bij de hond van klaagster heeft getrokken. 

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een reu met de naam XXXXX, geboren op 18 februari 2008.

3.2. Uit de stukken is gebleken dat op 15 november 2011 door een van de medewerk(st)ers van de praktijk van beklaagde tijdens een telefoongesprek met klaagster prijsopgaaf is gedaan van een gebitsbehandeling bij de hond. Door beklaagde is gesteld dat bij die prijsopgave onderscheid is gemaakt tussen het schoonmaken en het saneren van het gebit en dat uitleg is gegeven over wat een gebitssanering inhoudt. Klaagster betwist dat tijdens dit telefoongesprek over een gebitssanering is gesproken en stelt dat de prijsopgaaf enkel betrekking had op het verwijderen van tandsteen. Tot een behandeling is het toen niet gekomen.

3.3. Op 8 juni 2012 is de hond door beklaagde onderzocht en behandeld in verband met kreupelheid. Tijdens het consult werd vastgesteld dat de hond veel tandsteen had. Naar aanleiding hiervan is door klaagster een afspraak gemaakt om het gebit van de hond te laten behandelen.

3.4. Op 11 juni 2012 heeft klaagster de hond naar de praktijk van beklaagde gebracht. Toen klaagster de hond enkele uren later weer kwam ophalen, bleken twee voortanden te zijn getrokken. Volgens klaagster is aan de behandeling geen uitleg voorafgegaan, heeft zij ook geen toestemming gegeven om tanden te laten trekken en had zij de hond alleen gebracht voor het verwijderen van tandsteen. Klaagster betwist verder dat er sprake was van loszittende tanden en heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat de extracties onnodig zijn geweest.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat, nadat de hond door een collega onder narcose was gebracht en vervolgens een assistente een deel van het gebit had schoongemaakt, bleek dat twee voortanden los zaten. In zijn dupliek heeft beklaagde gesteld dat hij in de veronderstelling verkeerde dat met klaagster voorafgaande aan de behandeling, zoals te doen gebruikelijk, duidelijke uitleg was gegeven over de behandeling en dat tevens toestemming was gevraagd om zonodig niet levensvatbare tanden en/of kiezen te verwijderen. Beklaagde stelt dat hem eerst achteraf is gebleken dat die uitleg door de assistente niet kon worden gegeven, vanwege het feit dat klaagster de hond die dag op de praktijk bracht en direct weer vertrok.

5.3. Het gebeurt vaker dat eerst tijdens of na een gebitsreiniging c.q. het verwijderen van tandsteen de werkelijke staat van een gebit van een dier goed zichtbaar wordt en een grondige inspectie kan plaatsvinden. In die zin kan beklaagde worden gevolgd in zijn verweer dat schoonmaken en saneren soms onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Het college heeft verder geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van beklaagde dat er sprake bleek te zijn van twee loszittende gebitselementen. Er zijn ook geen aanwijzingen die erop duiden dat beklaagde of zijn collegae, zoals klaagster suggereert, die loszittende tanden tijdens de behandeling zelf zouden hebben veroorzaakt. Daarvan uitgaande deelt het college de visie van beklaagde dat het verwijderen van de beide voortanden geïndiceerd was. Afgezet tegen het feit dat de extracties ook bij uitstel tot een later moment onvermijdelijk zouden zijn geweest en er dus pijn en ongemak mee werd bestreden c.q. voorkomen, ziet het college onvoldoende aanleiding beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt te maken voor het feit dat hij de betreffende tanden heeft getrokken, nog daargelaten dat hij kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat er toestemming was gegeven.

5.4. Een en ander neemt niet weg dat het uiteraard beter was geweest als hierover vooraf wel duidelijke communicatie had plaatsgevonden. De aanbeveling richting de beroepsgroep is om voorafgaande aan een gebitsbehandeling c.q. gebitssanering zelf althans via de assistentes aan diereigenaren goede en volledige uitleg te geven, met benoeming van de mogelijkheid van noodzakelijke extracties en het standaard vragen van toestemming. Het college heeft zich de laatste jaren al diverse keren geconfronteerd gezien met klachten die betrekking hadden op het extraheren van gebitselementen bij dieren zonder expliciete toestemming van een diereigenaar. In die procedures werd veelal geoordeeld dat de extracties in het belang van het welzijn en de gezondheid van het dier en daarmee geïndiceerd waren, welk belang het college zwaarder liet wegen dan het ontbreken van toestemming van de diereigenaar. Tuchtrechtelijke procedures kunnen echter worden voorkomen door met een diereigenaar vooraf goed te communiceren over wat een ‘gebitssanering’ precies omvat  en voor het extraheren van niet levensvatbare gebitselementen vooraf toestemming te vragen, zodat achteraf geen conflictsituaties ontstaan.

5.5. Op grond van het vorenstaande wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. Th.A.M. Witjes drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst en drs .B.A.M. Austie, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.