ECLI:NL:TDIVTC:2013:42 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/93

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:42
Datum uitspraak: 29-11-2013
Datum publicatie: 09-12-2013
Zaaknummer(s): 2012/93
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde zou ten aanzien van de hond van klaagster onvoldoende onderzoek hebben uitgevoerd en geen, althans niet tijdig een juiste diagnose hebben gesteld. Ongegrond

X,      klaagster,  

tegen

Y,     beklaagde. 

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 september 2013. Bij die gelegenheid is beklaagde verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Klaagster is niet verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht komt er in de kern op neer dat beklaagde wordt verweten dat hij ten aanzien van de hond van klaagster onvoldoende onderzoek heeft uitgevoerd en geen, althans niet tijdig een juiste diagnose heeft gesteld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Jack Russel Terriër met de naam Boris, geboren op 1 juni 2006.

3.2. Beklaagde heeft de hond op 2 augustus 2012 onderzocht omdat het dier een dag eerder de vezels van de buitenkant van een tennisbal had afgeknaagd en opgegeten, in de nacht was gaan hoesten en klaagster wat bloed bij het speeksel had waargenomen. Klinisch onderzoek van de hond leverde geen bijzonderheden op. Wel constateerde beklaagde dat de hond enigszins gespannen was, hetgeen mogelijk kon worden toegeschreven aan zijn karakter. Klaagster kreeg het advies de hond blikvoer te geven en de situatie af te wachten. 

3.3. In de ochtend van 3 augustus 2012 heeft beklaagde de hond opnieuw klinisch onderzocht, omdat de hond tijdens de nacht enkele malen bloederig vocht had opgegeven. Beklaagde heeft daarbij een door klaagster met behulp van haar mobiele telefoon gemaakt filmpje bekeken waarop -naar beklaagde ter zitting heeft verklaard- te zien was dat de hond kokhalsachtige bewegingen maakte, die volgens hem echter meer op een hik/oppervlakkige hoest duidden dan op braakklachten. Beklaagde is qua waarschijnlijkheidsdiagnose uitgegaan van een ontsteking van de voorste luchtwegen, in welk verband medicatie is toegediend en voorgeschreven, waarna de hond mee naar huis is gegaan.

3.4. Aangezien de toestand van de hond in de loop van diezelfde dag niet verbeterde en de eigenaren zich ernstig zorgen maakte, heeft die middag opnieuw een consult plaatsgevonden, dit keer bij een collega van beklaagde, die opnieuw klinisch onderzoek heeft verricht. Daarbij werd vastgesteld dat de hond hijgerig was en een polsslag had van 150/m. Bij inspectie van de keel werden geen bijzonderheden aangetroffen. De betreffende collega van beklaagde heeft aan klaagster voorgesteld een röntgenfoto van de thorax en het abdomen te maken, met welk voorstel klaagster niet heeft ingestemd. Na toediening van een injectie tegen mogelijke misselijkheid is de hond met klaagster mee naar huis gegaan. Met klaagster werd afgesproken dat zij op zaterdag of na het weekend met de hond voor controle terug zou komen. De hond is echter diezelfde avond overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Ter beoordeling ligt voor of beklaagde bij de behandeling van de hond van klager veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 

5.2. Het college stelt voorop dat geen sectie heeft plaatsgevonden, zodat de precieze doodsoorzaak niet vastgesteld is kunnen worden. Verder dient in aanmerking te worden genomen dat beklaagde de hond alleen op 2 augustus 2012 en in de ochtend van 3 augustus 2012 heeft gezien

en dat hij daarna niet meer bij de behandeling van de hond betrokken is geweest. In de middag van 3 augustus 2012 is het onderzoek immers door een collega van beklaagde verricht en op diens veterinair handelen kan beklaagde in tuchtrechtelijke zin niet worden aangesproken. De beoordeling beperkt zich aldus tot het veterinair handelen van beklaagde persoonlijk.

5.3. Het college kan beklaagde volgen in de stappen die er qua onderzoek en behandeling op de beide dagen door hem persoonlijk zijn genomen. Op grond van de inhoud van de patiëntenkaart en hetgeen door beklaagde ter zitting is verklaard, is naar het oordeel van het college eerstens onvoldoende gebleken dat de hond tijdens het eerste of tweede consult een ernstig zieke indruk maakte. Het klinisch onderzoek leverde in beginsel geen direct verontrustende afwijkingen op die noopten tot verder onderzoek op dat moment. Het college acht begrijpelijk en verdedigbaar dat beklaagde hartfalen op dat moment niet waarschijnlijk heeft geacht, in aanmerking nemende dat bij auscultatie van hart en longen geen afwijkingen of bijzonderheden konden worden waargenomen. Gelet hierop en mede gelet op de symptomen als door beklaagde beschreven en geïnterpreteerd (hik, oppervlakkige hoest), ziet het college te weinig aanleiding om hem te verwijten dat hij in dat stadium qua waarschijnlijkheidsdiagnose is uitgegaan van een ontsteking van de voorste luchtwegen en heeft gekozen voor daarbij passende medicatie in de vorm van injecties met Metacam en Amoxicilline en daarnaast Synulox en Metacam in tabletvorm. Die door beklaagde gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose was op basis van zijn bevindingen verdedigbaar en het effect van de medicatie moest worden afgewacht. Van veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is aldus in de visie van het college geen sprake geweest.

5.4. Ten overvloede overweegt het college dat klaagster niet heeft weersproken dat beklaagde tijdens het eerste dan wel het tweede consult de mogelijkheid van het maken van röntgenfoto’s of een scan met haar heeft besproken. Wel verwijt zij beklaagde dat hij daar niet op heeft aangedrongen en haar niet heeft gewezen op het belang van het maken daarvan. Het college volgt klaagster hierin echter niet, nu -gelet op hetgeen hiervoor is overwogen- er op dat moment voor het maken van een dergelijke foto of scan geen concrete aanleiding bestond en geen sprake was van een situatie die noopte tot direct ingrijpen of tot direct nader onderzoek. Overigens blijkt uit de patiëntenkaart dat door de opvolgend dierenarts tijdens het consult later op de dag op 3 augustus 2012 is voorgesteld om een röntgenfoto van de thorax en/of het abdomen te maken, op welk voorstel klaagster echter niet is ingegaan.

5.5. Op grond van het vorenstaande wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J. A.M. van Gils, drs. Th.A.M. Witjes en drs. A.H.A. Steentjes in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.