ECLI:NL:TDIVTC:2013:40 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/55 en 2012/56

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:40
Datum uitspraak: 29-11-2013
Datum publicatie: 09-12-2013
Zaaknummer(s): 2012/55 en 2012/56
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: Klachtambtenaarzaak: Beklaagden wordt verweten dat zij een in Nederland niet als diergeneesmiddel toegelaten middel, Clinifarm, voor toepassing bij kuikens hebben voorgeschreven in verband met een schimmelinfectie. Toepassing vond middels verneveling via een bladblazer over de kuikens plaats. Het middel wordt normaliter gebruikt ter ontsmetting van verblijfplaatsen van dieren, maar is niet als diergeneesmiddel geregistreerd en mocht dus niet op de dieren zelf worden toegepast, ook niet op basis van de cascaderegeling. Ten aanzien van iedere beklaagde: gegrond. Volgt geldboete van € 300,--.

De ambtenaar als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

Y1,    beklaagde sub 1 (zaaknr. 2012/55)

Y2,    beklaagde sub 2 (zaaknr. 2012/56)

tezamen te noemen beklaagden.

1.  DE PROCEDURE

De klachtambtenaar heeft tegen iedere beklaagde afzonderlijk een klacht ingediend. Beklaagden hebben ieder voor zich verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, is besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling. Namens de klachtambtenaar is verschenen mevr. mr. A. Beklaagden zijn eveneens verschenen, vergezeld door hun advocaat. Aan beide zijden zijn pleitnotities overgelegd.

2. DE KLACHT

De klacht, zoals ter zitting voor een deel ingetrokken, houdt na wijziging in dat beklaagden wordt verweten dat zij een in Nederland niet als diergeneesmiddel toegelaten middel,  Clinafarm, voor toepassing bij kuikens hebben voorgeschreven. Voorts is gewezen op het feit dat niet is voldaan aan de administratieve voorwaarden die gelden bij de toepassing van de cascaderegeling. In de pleitnota is namens de klachtambtenaar verzocht, in zoverre afwijkend van het initiële klaagschrift,  iedere beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen van € 1.000,=.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Op 27 april 2010 heeft de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) op een kuikenbroederij geconstateerd dat aldaar het in Nederland niet als diergeneesmiddel toegelaten middel Clinafarm Spray (hierna: Clinafarm) aanwezig was, welk middel was geleverd door de praktijk waar beklaagden werkzaam zijn. Op het etiket stond “reg. nr. 3168 B” vermeld. Clinafarm is een middel ter ontsmetting van verblijfplaatsen van dieren en is niet als diergeneesmiddel geregistreerd.

3.2. Op verzoek van de AID is door beklaagde sub 2 een bestand aangeleverd van de gefactureerde goederen en diensten ten behoeve van de kuikenbroederij en haar afnemers van eendagskuikens. Hieruit bleek dat aan een bedrijf dat kuikens van de betreffende kuikenbroederij had afgenomen en waar beklaagde sub 1 de praktiserende dierenarts was, twee maal 1 liter Clinafarm en in totaal 15 liter Imaverol was geleverd. Volgens beklaagde sub 1 had hij het bedrijf -dat kampte met een schimmelinfectie onder de kuikens - vanaf medio december 2009 geadviseerd om Clinafarm middels verneveling toe te passen. Bij een ander bedrijf is tweemaal 1 liter Clinafarm en in totaal 6 liter Imaverol geleverd. Hierbij was beklaagde sub 2 als praktiserend dierenarts betrokken. Eind juni 2010 hebben ambtenaren van de AID de praktijk van beklaagden bezocht, alwaar een onaangebroken verpakking Clinafarm werd aangetroffen, die in beslag is genomen.

3.3. Van de betrokken bedrijven zijn de eigenaren c.q. leidinggevenden gehoord. Zij hebben verklaard dat er sprake was van een schimmelinfectie onder de kuikens en dat beklaagden in eerste instantie adviseerden om Imaverol te gebruiken, maar in een later stadium adviseerden om Clinafarm toe te passen. Een van deze gehoorde personen heeft verklaard dat Clinafarm werd verneveld door middel van een soort bladblazer.  

3.4. Beklaagden zijn op 14 juli 2010 door de AID gehoord. Beklaagde sub 1 heeft verklaard dat hij bij het bedrijf in kwestie in eerste instantie had geadviseerd om Imaverol te gebruiken ter bestrijding van de schimmelinfectie. Later is hem door een vertegenwoordiger van een farmaceutisch bedrijf Clinafarm aangeprezen en heeft beklaagde sub 1 besloten dit middel op het bedrijf te laten toepassen. Beide middelen werden slechts eenmalig, dat wil zeggen op de eerste dag na aankomst van de kuikens, in de stal toegepast middels verneveling.  Beklaagde sub 2 heeft eveneens verklaard dat de genoemde vertegenwoordiger hem had geadviseerd om in plaats van Imaverol Clinafarm te gebruiken. Naar aanleiding hiervan heeft hij dit middel ter bestrijding van een schimmelinfectie bij het door hem begeleide bedrijf voorgeschreven en geadviseerd tot toepassing middels verneveling.

3.5. De AID heeft haar bevindingen neergelegd in een berechtingsrapport voor de klachtambtenaar, die heeft besloten tot het indienen van de onderhavige klacht.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op hun verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagden te kort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenarts hadden behoren te betrachten ten opzichte van dieren, met betrekking tot welke dieren hun hulp was ingeroepen, dan wel of zij op andere wijze zodanig te kort zijn geschoten in hetgeen van hen als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kon ontstaan.

5.2. Beklaagden werd in het initiële klaagschrift aanvankelijk ook verweten dat zij het middel Imaverol hadden toegepast. Dit klachtonderdeel is in de pleitnota c.q. ter zitting ingetrokken, omdat uit navraag bij de Gezondheidsdienst voor Dieren was gebleken dat door deze instantie Imaverol werd geadviseerd ter bestrijding van schimmelinfecties bij pluimvee, zodat dit middel op grond van de cascaderegeling kon worden ingezet. Op basis van de ingebrachte stukken gaat het college er ook vanuit dat de Gezondheidsdienst voor Dieren de toepassing middels verneveling acceptabel acht. Dit klachtonderdeel behoeft aldus geen verdere bespreking meer en komt door de intrekking te vervallen, met de aantekening dat namens beklaagden terecht is aangevoerd dat zowel de benadering van de betreffende deskundige van de Gezondheidsdienst voor Dieren als de van deze verkregen ontlastende informatie eerder met beklaagden had kunnen worden gedeeld.  

5.3. Met betrekking tot het middel Clinafarm wordt overwogen dat dit een in Nederland niet als diergeneesmiddel toegelaten en geregistreerd middel is en dat ook niet was ten tijde van de gebeurtenissen waar de klachten betrekking op hebben. Het middel betreft een biocoide dat onder andere wordt gebruikt ter ontsmetting van verblijfplaatsen van dieren, maar is in Nederland noch in België geregistreerd en toegelaten als diergeneesmiddel, en mag dus niet op de dieren zelf worden toegepast, ook niet op basis van de cascaderegeling.

5.4. Beklaagden hebben gesteld dat een vertegenwoordiger van een als goed bekend staand farmaceutisch bedrijf hen Clinifarm had aangeprezen als een effectiever middel dan  Imaverol. Beklaagden stellen dat zij Clinafarm kenden uit het verleden toen het wel was geregistreerd, en dat zij slachtoffer zijn geworden van een kunstgreep van de eerder genoemde vertegenwoordiger, die het middel via België had geleverd, in een Belgische verpakking met een Belgisch registratienummer, waardoor het beklaagden is ontgaan dat er sprake was van gebruik van een in Nederland niet geregistreerd diergeneesmiddel.

5.5. Het college is van oordeel dat het tot de verantwoordelijkheid van dierenartsen behoort om voorafgaande aan het voorschrijven van een diergeneesmiddel, na te gaan of het een in Nederland toegelaten en geregistreerd diergeneesmiddel betreft. Beklaagden hadden zich er dan ook van behoren te vergewissen of Clinafarm hier te lande als diergeneesmiddel was toegelaten ter bestrijding van een schimmelinfectie bij pluimvee. Uit het feit dat toepassing ervan door de betreffende vertegenwoordiger werd geadviseerd mocht niet zonder meer worden geconcludeerd dat gebruik was toegestaan, temeer niet nu er feitelijk geen specifiek voor schimmelinfecties bij pluimvee hier te lande geregistreerd diergeneesmiddel bestaat. Voor zover dit middel in het verleden wel als diergeneesmiddel toegelaten is geweest,  ontsloeg dit beklaagden niet van hun onderzoeksplicht in deze. Door na te laten te dier zake controle uit te oefenen is het risico geschapen dat de dier- en volksgezondheid schade zou kunnen worden toegebracht. In dit laatste verband is ook niet gebleken welke voorzorgsmaatregelen er zijn genomen ter bescherming van het personeel dat Clinafarm met een bladblazer over de kuikens heeft verneveld. Buiten dit alles was er een wel geregistreerd alternatief voorhanden in de vorm van Imaverol, dat weliswaar niet voor pluimvee is geregistreerd, maar met inachtneming van de cascaderegeling geoorloofd toegepast mocht worden en waarvan overigens niet is gesteld of gebleken dat dit niet werkzaam zou zijn geweest.

5.6. Voor zover beklaagden wordt verweten dat zij ten aanzien van de toepassing van Imaverol niet hebben voldaan aan de administratieve verplichtingen, hebben beklaagden gesteld dat zij de bijsluiter aan de veehouders hebben verstrekt en op de achterzijde daarvan verplichte informatie richting de veehouder hebben vermeld. Tevens is gesteld dat informatie in bezoek- en bedrijfsverslagen is opgetekend. Of dit juist is kan door het college bij gebreke van voldoende verifieerbare stukken niet worden beoordeeld.  Naar het oordeel  van het college ligt het in de rede om voor de veehouder belangrijke informatie aangaande de toepassing van een diergeneesmiddeld (als dosering, behandelduur en wachttijd) op  logboekformulieren te vermelden. De logformulieren die er in het geding zijn gebracht zijn wat dat aangaat buitengewoon summier. Bij toepassing van cascademiddelen gelden verder extra administratieve voorschriften en niet gebleken is dat die correct c.q. volledig zijn nageleefd (vgl. Hoofdstuk VIII paragraaf 2 van de Regeling Diergeneesmiddelen, zoals geldend tot 1 januari 2013). Het college volstaat met de constatering dat beklaagden ook in administratieve zin duidelijker en uitgebreider hadden kunnen en behoren te zijn.

5.7. Met betrekking tot de op te leggen maatregel houdt het college rekening met het feit dat het om eenmalige toepassingen ging. Voldoende aannemelijk is voorts dat geen geldelijk gewin werd beoogd en dat beklaagden lering uit deze gebeurtenissen hebben getrokken, waardoor de kans op herhaling door het college niet reëel aanwezig wordt geacht. Gelet hierop en rekening houdend met de intrekking van een deel van de initiële klacht, acht het college na te melden maatregel passend en wordt als volgt beslist.

6. DE BESLISSING

Het College:

in de beide zaken, nummers 2012/55 en 2012/56:

verklaart de klachten gegrond;

legt iedere beklaagde hiervoor een onvoorwaardelijke geldboete op van € 300,--  overeenkomstig het bepaalde in artikel 16, eerste lid, sub c, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering,  drs. J.A.M. van Gils en drs. A.H.A. Steentjes, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2013 door de mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.