ECLI:NL:TDIVTC:2013:37 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/46

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:37
Datum uitspraak: 17-10-2013
Datum publicatie: 11-11-2013
Zaaknummer(s): 2012/46
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Keuring paard. Beklaagde kan worden verweten dat hij een chip c.q. botfragment niet heeft opgemerkt. In zoverre gegrond. Volgt waarschuwing.

X,    klaagster

tegen

Y,    beklaagde    

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling vond plaats op 22 augustus 2013. Klaagster en beklaagde waren daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij verwijtbaar heeft gehandeld bij de keuring van een paard dat op basis van het door hem uitgebrachte keuringsrapport door klaagster is gekocht. Meer in het bijzonder wordt hem verweten dat hij de aanwezigheid van een chip c.q. botfragment in het kogelgewricht linksachter niet heeft opgemerkt en daarvan geen melding heeft gemaakt in het keuringsrapport.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op het paard XXXXX, die -naar het college uit de stukken heeft afgeleid-  ten tijde van de keuring door beklaagde ongeveer drie jaar oud was.

3.2. Op 8 maart 2006 heeft beklaagde het paard in opdracht van klaagster klinisch en röntgenologisch gekeurd in verband met de door klaagster voorgenomen aankoop van het paard. Zoals blijkt uit het zich bij de stukken bevindende keuringsrapport heeft beklaagde het paard beoordeeld voor gebruik in de sport. Tijdens de keuring werd het paard door beklaagde zowel klinisch als röntgenologisch acceptabel bevonden, met dien verstande dat een osteochondrosis dissecans (OCD) in het spronggewricht rechtsachter werd vastgesteld, die echter goed operabel leek te zijn. 

3.3. In het keuringsrapport wordt vermeld ‘kogels achter OCD/artrose goed’, hetgeen impliceert dat beklaagde de kogelgewrichten achter qua OCD/artrose röntgenologisch goed heeft bevonden. Klaagster heeft op 9 maart 2006 het botfragment in het spronggewricht rechtsachter operatief laten verwijderen. Het door beklaagde gemaakte keuringsrapport d.d. 8 maart 2006, aangevuld d.d. 10 maart 2006, houdt als conclusie in dat het paard geschikt is voor gebruik in de sport en röntgenologisch na de operatie goed is bevonden. Als nevenbevinding vermeldt het rapport dat de chip aan het spronggewricht rechtsachter is verwijderd via arthroscopie en dat de controlefoto goed is. Voor het overige bevat het rapport geen bemerkingen.

3.4. Op 24 juni 2011 heeft klaagster het paard in verband met een voorgenomen verkoop laten keuren. Bij deze keuring werd door de betreffende keuringsdierenarts vastgesteld dat het paard een röntgenologische bemerking had, namelijk een chip in het kogelgewricht linksachter die, naar toen is geconstateerd, ook reeds zichtbaar was op de op 8 maart 2006 door beklaagde gemaakte röntgenfoto, maar niet in zijn keuringsrapport is vermeld. Vanwege deze bemerking heeft de aspirant koper van aankoop van het paard afgezien. Klaagster heeft gesteld dat zij als gevolg van het nalatig handelen van beklaagde schade heeft geleden. Klaagster heeft daar ter zitting nog aan toegevoegd dat zij, indien zij ten tijde van de keuring van het paard door beklaagde bekend zou zijn geweest met het feit dat het paard een chip in het kogelgewricht linksachter had, het paard niet zou hebben gekocht.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen dan wel op andere wijze in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kon ontstaan.

5.2. Het college  heeft ook ambtshalve de vraag onder ogen te zien of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen. In dat kader dient te worden beoordeeld of een klacht binnen een redelijke termijn is ingediend. Achterliggende gedachte is dat een dierenarts er uit oogpunt van rechtszekerheid op moet kunnen vertrouwen dat hij niet wordt geconfronteerd met klachten die ver in het verleden liggen. Of een klacht binnen een redelijke termijn is ingediend, is echter afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

5.3. In het onderwerpelijke geval heeft de aankoopkeuring weliswaar plaatsgevonden in maart 2006, echter kwam klaagster eerst na de keuring op 24 juni 2011 op de hoogte van het feit dat beklaagde bij de keuring in maart 2006 mogelijk veterinair onjuist en klachtwaardig had gehandeld. Gelet hierop en nu de klacht vervolgens op 23 april 2012 is ingediend, acht het college rechtens aanvaardbaar om klaagster in haar klacht te ontvangen en deze ook inhoudelijk te behandelen. Beklaagde heeft hiertegen overigens ook geen bezwaar gemaakt.

5.4. Met betrekking tot de klacht ten gronde heeft klaagster ter zitting gesteld dat, naast dat zij door het onjuiste handelen van beklaagde persoonlijk financiële schade heeft geleden, het paard in juli 2013 tijdens het longeren ernstig kreupel is geraakt, welke kreupelheid in duidelijk verband zou staan met het door beklaagde gemiste botfragment en dat het paard inmiddels niet meer als sportpaard geschikt is. Het college gaat er echter van uit dat bij klaagster bekend is dat in een procedure als de onderhavige in beginsel geen schadevergoedingen kunnen worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken zijn niet gebleken. Overigens kan niet zonder meer en direct een oorzakelijk verband worden aangenomen tussen het missen van het botfragment door beklaagde en de kennelijk in juli 2013 ontstane kreupelheid. Daarmee laat het college die stelling ook buiten beschouwing bij de beoordeling van de zaak.

5.5. In het veterinair tuchtrecht geldt verder in het algemeen dat het in het belang van het betrokken dier is dat degene aan wie het is c.q. wordt toevertrouwd, zoals de aspirant koper, op de juiste wijze wordt geïnformeerd omtrent de klinische en röntgenologische conditie van het dier, zodat de (aspirant)koper weet of en zo ja, welke gezondheidsrisico’s er zijn, en tevens wordt voorkomen dat het dier op andere wijze wordt gebruikt dan waarvoor het geschikt is. Verder geldt dat een ieder moet kunnen vertrouwen op de juistheid en volledigheid van een door een dierenarts opgemaakt keuringsrapport alsook op andere diergeneeskundige verklaringen, waaraan in het maatschappelijk verkeer veel geloof en waarde wordt toegekend.

5.6. In het onderhavige geval heeft beklaagde geen onjuistheden vermeld, maar een botfragment in het kogelgewricht linksachter over het hoofd gezien en dit mitsdien niet in het keuringsrapport vermeld. Beklaagde heeft achteraf erkend dat het botfragment op de destijds door hem gemaakte röntgenfoto reeds zichtbaar was en dat hij, indien hij dit botfragment had waargenomen, daarvan in het keuringsrapport ook melding zou hebben gemaakt.

5.7. De vraag is of het missen van het botfragment in dit geval een tuchtrechtelijk verwijt oplevert. In dat verband heeft beklaagde de chip omschreven als een losse laterale kootbeensleuning van het kootbeen rechtsachter, die in de regel symptoomloos aanwezig is en het paard niet ongeschikt maakt voor gebruik in de sport. Beklaagde heeft er verder op gewezen dat het paard jaren probleemloos en zonder klinische klachten is uitgekomen in de springsport, alsmede dat in de sanctiecatalogus van het reglement ‘Keuringsdierenarts voor Paarden’ het niet vermelden van een botfragment als hier aan de orde een “opmerking” dan wel “minor offence” oplevert. Ten slotte heeft beklaagde aangevoerd dat, ook indien hij tijdens de keuring de chip in het kogelgewricht linksachter wél zou hebben opgemerkt, hij in zijn keuringsrapport evenzeer tot de conclusie zou zijn gekomen dat het paard geschikt was voor het aangegeven gebruiksdoel.

5.8. Hoewel een botfragment als hier aan de orde niet per definitie tot een negatief aankoopadvies of ander keuringsresultaat had hoeven leiden, is het college van oordeel dat het niet opmerken ervan een vermijdbare fout betreft die tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klaagster mocht er als opdrachtgeefster van de keuring op vertrouwen dat de chip zou zijn opgemerkt en als bemerking in het keuringsrapport zou zijn opgenomen, eens te meer nu uit de stukken is gebleken dat beklaagde als erkend keuringsdierenarts werkzaam is. Klaagster had alsdan ook alle informatie over eventuele gezondheidsrisico’s verkregen die voor haar als aspirant-koper mogelijk van belang kon zijn. Ten overvloede zij vermeld dat beklaagde, als zijnde de vaste dierenarts van klaagster, bekend was met haar zakelijke activiteiten, daarin bestaande dat zij jonge paarden koopt om ze op te leiden tot sportpaard en vervolgens weer te verkopen. De vermelding in het keuringsrapport was mogelijk dus ook relevant bij de door klaagster te maken afwegingen bij de aankoop van het paard.

5.9. Op grond van het vorenstaande had van beklaagde, als erkend keuringsdierenarts, mogen worden verwacht het botfragment te hebben opgemerkt en daarvan melding te hebben gemaakt in zijn keuringsrapport. De klacht is in zoverre gegrond. Naar het oordeel van het college kan met een waarschuwing worden volstaan. 

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskundige 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J. A.M. van Gils, drs. Th.A.M. Witjes en drs. A.H.A. Steentjes in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.