ECLI:NL:TDIVTC:2013:35 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/106

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:35
Datum uitspraak: 17-09-2013
Datum publicatie: 11-10-2013
Zaaknummer(s): 2012/106
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt het verwijt gemaakt dat hij ten onrechte tot een gebitsreiniging bij een kat heeft geadviseerd en dat hem tevens kan worden verweten dat de kat na de gebitsbehandeling is overleden. Ongegrond.

X,      klaagster

tegen

Y,      beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling vond plaats op 25 juli 2013. Beide partijen zijn verschenen. 

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde ten aanzien van de kat van klaagster ten onrechte tot een gebitsreiniging heeft geadviseerd en dat hem verweten kan worden dat de kat na de ingreep is overleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, genaamd XXXXX en geboren op 1 augustus 2005.

3.2. Klaagster is op 21 november 2011 bij beklaagde op consult geweest omdat de kat slecht at en was afgevallen. Beklaagde heeft het gebit van de kat onderzocht en geconstateerd dat de linker bovenhoektand ontstoken was en los zat. Bij de kiezen in de rechter bovenkaak was sprake van tandsteen en ontstoken tandvlees. Beklaagde heeft geadviseerd om het gebit te laten reinigen en daaraan voorafgaand bloedonderzoek te doen. Omdat de kat daar nuchter voor moest zijn, is een afspraak gemaakt voor de volgende dag. De kat heeft voor vertrek naar huis nog een injectie met Convenia toegediend gekregen.

3.3. De volgende dag, op 22 november 2011, heeft klaagster haar kat naar de praktijk van beklaagde gebracht voor de gebitsbehandeling. Beklaagde heeft eerst een klinisch onderzoek en daarnaast een pre-anesthetisch bloedonderzoek verricht. Uit de onderzoeken kwamen geen contra-indicaties voor narcose of andere bijzondere afwijkingen naar voren. Beklaagde heeft de kat een injectie met Metacam toegediend en de kat vervolgens onder narcose gebracht. Hierna heeft beklaagde een bovenhoektand verwijderd en de rest van het gebit gereinigd.

3.4. Er is na de behandeling die middag tijdens de recovery bij de kat een adem- en hartstilstand opgetreden. Ondanks toepassing van beademing, hartmassage en een injectie met Epinefrine is de kat overleden. Beklaagde heeft klaagster hiervan vervolgens telefonisch op de hoogte gebracht. Er heeft geen sectie plaatsgevonden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat, voor zover klaagster bezwaren heeft geuit met betrekking tot de door beklaagde in rekening gebrachte kosten, in een tuchtprocedure als de onderhavige niet kan worden geklaagd over (de hoogte van) de nota van een dierenarts. Bijzondere omstandigheden om van deze hoofdregel af te wijken zijn niet kunnen blijken.

5.3. Klaagster heeft gesteld dat zij eigenlijk niet wilde dat de kat een gebitsbehandeling zou ondergaan, omdat het slechte gebit naar haar overtuiging niet de oorzaak was van het gewichtsverlies bij de kat. Ook was zij geen voorstander van narcose, omdat de kat een jaar eerder al onder narcose was geweest. Volgens klaagster had beklaagde haar verteld dat het pre-anesthetisch bloedonderzoek was bedoeld om achter de oorzaak van de klachten te komen.

5.4. Het college kan beklaagde volgen waar hij op basis van de door klaagster gestelde symptomen en zijn anamnese heeft geadviseerd tot een gebitsreiniging. Het was verdedigbaar om er vanuit te gaan dat de gemelde symptomen, te weten afvallen en slecht eten, werden veroorzaakt door het slechte gebit van de kat althans daarmee in verband stonden. Dat de kat in het verleden ondanks een slecht gebit ook gewoon kon eten, als door klaagster gesteld, doet hier niet aan af en sluit een verslechtering van het gebit nadien ook niet uit. Bovendien is door klaagster niet bestreden dat het gebit sowieso in slechte staat verkeerde en kan gebitsreiniging ook om die reden geïndiceerd worden geacht. Het college acht verder voldoende aannemelijk dat beklaagde met klaagster heeft besproken welke behandeling haar kat zou krijgen en dat de kat daarvoor onder narcose moest worden gebracht. Klaagster heeft de kat de volgende dag ook zelf naar de praktijk gebracht. Het college gaat er aldus vanuit dat klaagster met de behandeling en het onder narcose brengen van de kat heeft ingestemd. Er zijn geen concrete aanwijzingen gebleken die op het tegendeel duiden, noch om aan te kunnen nemen dat op klaagster bijvoorbeeld enige vorm van druk is uitgeoefend of dat een en ander tegen haar wil heeft plaatsgevonden.

5.5. Het feit dat beklaagde voorafgaand aan de behandeling een bloedonderzoek heeft verricht, is een gebruikelijke gang van zaken. Op die wijze kan worden beoordeeld of er contra-indicaties zijn voor de narcose dan wel kunnen andere bijzonderheden of afwijkingen worden vastgesteld. Beklaagde heeft onweersproken gesteld dat bij het consult op 21 november 2011 een ‘bloedformulier’ met informatie over de narcose en uitleg over het pre-anesthetisch bloedonderzoek aan klaagster is meegegeven. Aldus gaat het college er vanuit dat klaagster ervan op de hoogte was of kon zijn dat en met welk doel er een bloedonderzoek zou plaatsvinden. Afgezet tegen het belang van bedoelde informatie voorafgaande aan de uit te voeren ingreep, deelt het college niet de opvatting van klaagster dat van de kat, die slecht at en was afgevallen, niet gevergd had mogen worden nuchter te blijven en een bloedonderzoek te moeten ondergaan.

5.6. Het college is verder van oordeel dat beklaagde er op basis van de resultaten van het verrichte klinisch onderzoek en het pre-anesthetisch bloedonderzoek van uit mocht gaan dat er geen redenen waren om aan te nemen dat de kat te zwak zou zij om een narcose te overleven. Uit de genoemde onderzoeken kwamen geen afwijkingen naar voren die aanleiding gaven van de gebitsbehandeling af te zien. Voor zover klaagster heeft gesteld dat de narcose of de wijze waarop narcose heeft plaatsgevonden heeft geleid tot de dood van haar kat, geldt allereerst dat er geen sectie is verricht, waardoor de precieze oorzaak van overlijden niet is komen vast te staan. Het college kan verder niet anders dan constateren dat er geëigende en geregistreerde narcosemiddelen (Sedastart, Ketamine en Dormicum) zijn gebruikt en dat niet is gebleken van onverantwoorde of overmatige doseringen. Een oorzakelijk verband tussen de wijze waarop de narcose heeft plaatsgevonden en het overlijden van de kat is dan ook niet komen vast te staan. Tot slot is niet gesteld en is het college ook anderszins niet gebleken dat er tijdens de gebitsbehandeling als zodanig in veterinaire zin verwijtbare fouten zijn gemaakt en geldt dat aan elke operatie risico’s zijn verbonden en er altijd complicaties kunnen optreden zonder dat daar per definitie een verwijtbare fout van de dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen.

5.7. De conclusie is dan dat het advies tot gebitsreiniging in de gegeven omstandigheden niet als veterinair onjuist kan worden gekwalificeerd en dat er voor het overige geen concrete aanwijzingen zijn gebleken die de aanname rechtvaardigen dat er door beklaagde in veterinaire zin verwijtbare fouten zijn gemaakt. Op grond van het voorgaande wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.