ECLI:NL:TDIVTC:2013:33 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/57 en 2012/103

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:33
Datum uitspraak: 17-09-2013
Datum publicatie: 11-10-2013
Zaaknummer(s): 2012/57 en 2012/103
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
  • Niet ontvankelijk
  • Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagden wordt verweten veterinair verwijtbaar te hebben gehandeld ten aanzien van de hond van klaagster. Ten aanzien van beklaagde sub 1 wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van beklaagde sub 2: ongegrond.

X,    klaagster

tegen

Y1,    beklaagde sub 1 (zaaknr. 2012/57)

Y2,    beklaagde sub 2 (zaaknr. 2012/103)

tezamen te noemen: beklaagden.

1. DE PROCEDURE

1.1.Klaagster heeft in eerste instantie alleen een klacht tegen beklaagde sub 1 ingediend, die is geadministreerd onder zaaknummer 2012/57. Uit het verweer in die zaak bleek dat er meerdere dierenartsen en assistenten bij de behandeling van de hond van klaagster betrokken zijn geweest. In het verweer werd door beklaagde sub 1 bovendien gesteld dat hij zelf geen veterinaire handelingen bij de hond had verricht. In verband hiermee heeft het secretariaat van het college klaagster gevraagd aan te geven tegen welke dierenarts(en) of paraveterinairen zij haar klacht wenste te richten. In haar repliek heeft klaagster vervolgens aangegeven dat zij, behalve tegen beklaagde sub 1, ook tegen beklaagde sub 2 een klacht wilde indienen. Beklaagde sub 1 heeft in de tegen hem aanhangig gemaakte zaak nog een akte van dupliek ingediend.

1.2. Vervolgens is onder nummer 2012/103 een klachtzaak geadministreerd tegen beklaagde sub 2, die in de gelegenheid gesteld verweer te voeren. Na ontvangst van het verweer is klaagster in de gelegenheid gesteld een repliek in te dienen, maar daar is geen gebruik van gemaakt.

1.3. Er heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. De klacht is in raadkamer besproken en er is vervolgens uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagden veterinair verwijtbaar hebben gehandeld ten aanzien van de hond van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Franse Bulldog met de naam XXXXX, geboren op 1 september 2006.

3.2. Op 27 februari 2012 heeft beklaagde sub 2 de hond, die slecht at en afgevallen was, onderzocht. De hond liep vaker met een kromme hoge rug. Uit de

patiëntenkaart blijkt dat uit de anamnese was gebleken dat de hond de dag ervoor zijn voer had uitgebraakt en enkele keren in de  week gal had gebraakt. Omdat uit het klinisch onderzoek geen duidelijke oorzaak voor de klachten naar voren kwam, is in overleg met klaagster besloten om bloedonderzoek te doen. Klaagster heeft diezelfde middag de uitslag van het bloedonderzoek verkregen, waaruit bleek dat de nier- en leverwaarden verhoogd waren. Beklaagde sub 2 heeft voorgesteld om de volgende dag een echo van het abdomen te maken en een urineonderzoek uit te voeren.

3.3. Klaagster heeft op 28 februari 2012 haar hond in de ochtend naar de praktijk gebracht. Beklaagde sub 2 heeft klaagster uitleg gegeven over het bloedonderzoek en de uit te voeren echo en urineonderzoek. Vervolgens heeft beklaagde sub 2 de hond aan haar collega’s overgedragen. De hond is opgenomen en collega’s hebben een echo gemaakt en een urineonderzoek uitgevoerd. Op de echo werden geen bijzonderheden gevonden. Uit de onderzoeken kwamen wel verhoogde nier- en leverwaarden en verlaagd eiwitgehalte naar voren. De hond heeft infuusbehandeling gekregen om de nierwaarden te verlagen en daarnaast de middelen Clavubactin en Ulcogant in tabletvorm. Klaagster is de volgend ochtend naar de praktijk gekomen en heeft haar hond vies en onder de diarree aangetroffen. Omdat klaagster geen vertrouwen meer in de praktijk had, heeft zij de hond meegenomen en zich tot een andere praktijk gewend. De hond is op 25 april 2012 overleden. Er heeft geen sectie plaatsgevonden.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagden te kort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenarts hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen. Hoewel is gebleken dat er meerdere dierenartsen en paraveterinairen bij de behandeling van de hond betrokken zijn geweest en het college klaagster daarop heeft gewezen, heeft zij desgevraagd laten weten dat haar klachten alleen tegen beklaagde sub 1 en 2 zijn gericht.

5.2. Bij de beantwoording van de vraag of er door beklaagden nalatig is gehandeld stelt het college voorop dat een in het veterinair tuchtrecht geldend uitgangspunt is dat een dierenarts alleen op zijn eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken en niet op de handelingen of gedragingen van een collega. Het college zal derhalve het veterinair handelen van iedere beklaagde afzonderlijk bespreken en beoordelen.

Ten aanzien van beklaagde sub 1, Y1 (zaaknr. 2012/57):

5.3. Klaagster verwijt beklaagde sub 1 dat hij veterinair tekort is geschoten in de behandeling van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.4. Na afronding van de schriftelijke fase is vastgesteld dat tegen beklaagde sub 1 weliswaar een klacht is ingediend, maar dat uit het verweer niet blijkt dat hij enig veterinair handeling heeft verricht ten aanzien van de hond van klaagster. Als door beklaagde sub 1 onweersproken gesteld gaat het college er vanuit dat beklaagde sub 1 de hond zelf niet heeft gezien, ontmoet of behandeld en als praktijkeigenaar alleen telefonisch en per e-mail contact heeft gehad met klaagster om uitleg te geven over de gang van zaken. Dit brengt mee dat de klacht tegen beklaagde sub 1 niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Ten aanzien van beklaagde sub 2, Y2  (zaaknr. 2012/103):

5.6. Beklaagde sub 2 wordt verweten dat zij veterinair tekort is geschoten in de behandeling van de hond. Nu beklaagde sub 2 blijkens de stukken alleen op 27 februari 2012 betrokken is geweest bij de behandeling van de hond, dient die behandeling bij de beoordeling centraal te staan. Op 28 februari 2012 heeft beklaagde sub 2 klaagster in de ochtend gesproken, maar ze heeft daarna de hond aan collega’s overgedragen en is die dag en daarna zelf niet meer betrokken geweest bij de behandeling, zodat zij daar in tuchtrechtelijke zin ook niet op kan worden aangesproken.

5.7. Gebleken is dat beklaagde sub 2 op 27 februari 2012 een klinisch onderzoek en een bloedonderzoek heeft uitgevoerd. Uit het klinisch onderzoek kwam geen duidelijke oorzaak voor de klachten naar voren. De resultaten van het bloedonderzoek toonden weliswaar afwijkende nier- en leverwaarden, maar die waren op dat moment niet van zodanig ernstig aard of zodanig verontrustend, dat zij naar het oordeel van het college terstond nadere actie had moeten ondernemen. Het college kan zich vinden in het advies van beklaagde sub 2 klaagster om nader onderzoek te laten uitvoeren naar de oorzaak van de klachten in de vorm van een echo van het abdomen en een urineonderzoek. Bij de feitelijke onderzoeken, die de volgende dag zijn uitgevoerd, is beklaagde sub 2 zelf niet meer betrokken geweest.

5.8. Voor de beoordeling is verder niet onbelangrijk dat de hond eerst ongeveer twee maanden na het consult bij beklaagde sub 2 is overleden en dat er geen sectie is verricht, zodat de precieze doodsoorzaak niet is komen vast te staan. Er kan dus geen oorzakelijk verband worden aangenomen tussen het handelen van beklaagde sub 2 en het overlijden van de hond. Ten overvloede wordt nog overwogen dat, hoewel beklaagde sub 2 zelf niet verantwoordelijk was voor de nazorg, in zijn algemeenheid niet van dierenartsenpraktijken kan worden gevergd dat er bij opname van dieren 24-uurs observatie plaatsvindt. Het feit dat er tijdens de opname maar één keer in de nacht is gecontroleerd en dat de hond door klaagster in de ochtend vies en onder de diarree werd aangetroffen, rechtvaardigt niet de conclusie dat hier sprake is geweest van een veterinair tekortschieten in de medische zorg voor de hond, waarbij herhaald zij dat niet is gebleken dat beklaagde sub 2 persoonlijk voor de nazorg verantwoordelijk was.

5.9. Op grond van het vorenstaande komt het college tot de slotsom dat niet is komen vast te staan althans dat er te weinig aanleiding is om beklaagde sub 2 te verwijten dat zij in diergeneeskundige zin tekort is geschoten in de zorg die zij jegens de hond van klaagster diende te betrachten. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

ten aanzien van beklaagde sub 1:

verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

ten aanzien van beklaagde sub 2:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.