ECLI:NL:TDIVTC:2013:3 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/67

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:3
Datum uitspraak: 30-05-2013
Datum publicatie: 12-08-2013
Zaaknummer(s): 2012/67
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt veterinair nalatig handelen verweten bij het onthoornen van een kalf. Ongegrond.

X,     klager

tegen

Y,     beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 18 april 2013. Beide partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door zijn zoon en beklaagde door zijn gemachtigde.

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde veterinair verwijtbaar heeft gehandeld bij het onthoornen van een kalf van klager.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op een kalf (dikbil vaars) van het Belgisch Blauwe ras, dat ten tijde van de feiten die tot de onderhavige klacht hebben geleid, ongeveer 8 maanden oud was. 

3.2. Op 5 maart 2012 heeft beklaagde volgens afspraak klager bezocht om twee van zijn kalveren te onthoornen. Tijdens die behandeling is het hier bedoelde kalf ten val gekomen althans uitgegleden. Partijen hebben verschillende lezingen gegeven over hoe en het moment waarop dat is gebeurd. Vast staat wel dat bij het betreffende kalf de hoorns door beklaagde middels een draadzaag zijn verwijderd en dat het kalf zich bij het vertrek van beklaagde nog in een liggende positie bevond.

3.3. De volgende dag heeft klager in de middag met beklaagde contact gezocht omdat het kalf bleef liggen en niet opstond. Beklaagde is ter plaatse gekomen en heeft geconstateerd dat de linkerachterpoot van het kalf boven de hak was gebroken. In overleg met klager is vervolgens besloten het kalf te euthanaseren. 

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het kalf van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Het college gaat er overigens vanuit dat bij partijen bekend is dat in een procedure als de onderhavige in beginsel geen schadevergoeding kan worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om van deze hoofdregel af te wijken zijn niet gebleken.

5.2.  Gelet op de tegenstrijdige verklaringen die partijen daarover hebben gegeven, kan niet met zekerheid worden vastgesteld hoe en op welk moment het kalf ten val is gekomen. Klager stelt dat het kalf al bij de eerste injectie in paniek is opgesprongen en neer viel, echter tijdens de mondelinge behandeling bleek klager daar niet helemaal zeker meer van te zijn. Beklaagde stelt dat het kalf eerst tijdens het afzagen van de tweede hoorn in paniek raakte en is uitgegleden en na het verwijderen van de beide hoorns in het hok is terug geduwd. Het college kan slechts vast stellen dat het kalf op enig moment is gevallen en dat ze bij vertrek van beklaagde nog steeds op de grond lag. De vraag is of beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt voor het feit dat een dag later is geconstateerd dat het kalf een gebroken poot had en moest worden geëuthanaseerd.

5.3. Allereerst deelt het college het standpunt van beklaagde dat niet zonder meer een causaal verband kan worden aangenomen tussen behandeling c.q. het onthoornen van het kalf en de gebroken achterpoot. Tussen de behandeling en de melding dat het kalf bleef liggen heeft een tijdspanne van meer dan 24 uur gezeten, waardoor niet onomstotelijk vast staat dat de breuk direct is ontstaan bij en een rechtstreeks gevolg is van de bij het onthoornen opgetreden valpartij.

5.4. Los hiervan biedt het dossier en hetgeen ter zitting nog is verhandeld onvoldoende concrete aanknopingspunten om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat beklaagde voorafgaande en tijdens de behandeling in veterinaire zin verwijtbare fouten heeft gemaakt. Het college volgt in deze de gedetailleerde beschrijving die beklaagde over het verloop van de behandeling heeft gegeven en die het college aannemelijk voorkomt.

5.5. Het college gaat er aldus vanuit dat beklaagde op een gebruikelijke wijze te werk is gegaan door het kalf voorafgaande aan de onthoorning te sederen en vervolgens lokaal te verdoven. Niet gebleken is dat daarbij onverantwoorde doseringen zijn toegepast. Beklaagde heeft gesteld met behulp van een revolverspuit in eerste instantie 1 ml Sedamun in de hals van het kalf te hebben geïnjecteerd. Daarbij verzette het kalf zich hevig en sprong op. Omdat hierdoor de naald afbrak en een deel ervan in de hals achterbleef waaruit vloeistof terug liep, heeft beklaagde, naar hij heeft gesteld, een tweede injectie met 1 ml Sedamun geplaatst. Volgens beklaagde heeft na enkele minuten wachten lokale verdoving bij de hoorns plaatsgevonden en is hij vervolgens, na wederom enige minuten te hebben gewacht, met behulp van een draadzaag en assistentie van klager, overgegaan tot het verwijderen van de hoorns.

5.6. Het college overweegt dat het gedrag van dieren niet voorspelbaar is en dat niet altijd kan worden vermeden dat een kalf zich bij het plaatsen van een injectie verzet waardoor er een naald afbreekt of dat een kalf bij toediening van een injectie of tijdens het onthoornen zelf in paniek raakt en op springt dan wel valt of door de poten zakt. Aan het enkele feit dat het kalf ten val is gekomen hoeft dus niet per definitie veterinair onjuist handelen van de dierenarts ten grondslag te liggen, hetgeen in dit geval naar het oordeel van het college ook niet bewezen kan worden geacht.

5.7. Beklaagde heeft verder onbestreden gesteld dat het kalf er rustig bij lag toen hij het erf verliet. Het college kan beklaagde op zichzelf ook volgen in zijn redenering dat hij het aan de sedatie toeschreef dat het kalf bij zijn vertrek nog niet was opgestaan. Aldus gaat het college er vanuit dat er direct na de behandeling geen concrete aanwijzingen voor een fractuur waren, die op dat moment reeds noopten tot nader onderzoek. Alle omstandigheden meegewogen ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat er door beklaagde veterinair nalatig is gehandeld. Dit betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst en drs. B.A.M. Austie, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.