ECLI:NL:TDIVTC:2013:27 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/74 en 2012/75

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:27
Datum uitspraak: 22-08-2013
Datum publicatie: 11-10-2013
Zaaknummer(s): 2012/74 en 2012/75
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde sub 1 wordt verweten dat hij verkeerde verwachtingen heeft gewekt met betrekking tot een uit te voeren operatie bij een kat en onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt. Beklaagde sub 2 wordt verweten dat hij bij het fixeren van de botbreuken bij de kat een verkeerde techniek en verkeerd materiaal heeft gebruikt, dat hij onjuist heeft gehandeld door een antibioticumkuur in tabletvorm voor te schrijven en dat hij in de nazorg tekort is geschoten. Ten aanzien van beide beklaagden ongegrond.

X,     klaagster

tegen

Y1,   beklaagde sub 1 (zaaknr. 2012/74)

Y2,   beklaagde sub 2 (zaaknr. 2012/75)

tezamen te noemen beklaagden    

1. DE PROCEDURE

Klaagster heeft tegen ieder beklaagde afzonderlijk een klacht ingediend. Beklaagden hebben ieder voor zich verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, is besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die op 27 juni 2013 heeft plaats gevonden. Bij die gelegenheid zijn klaagster, vergezeld door haar zoon, en beklaagde sub 1 verschenen. Beklaagde sub 2 heeft zich schriftelijk voor de zitting afgemeld en daarbij aangegeven te volharden bij het door hem in dupliek gestelde.

2. DE KLACHT

2.1. Beklaagde sub 1 wordt verweten dat hij bij het intakegesprek aangaande een bij de kat van klaagster uit te voeren operatie verkeerde verwachtingen heeft gewekt en onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.

2.2. Beklaagde sub 2 wordt verweten dat hij bij het fixeren van de botbreuken een verkeerde techniek en verkeerd materiaal heeft gebruikt, dat hij verkeerd heeft gehandeld door een antibioticumkuur in tabletvorm voor te schrijven en dat hij in de nazorg tekort is geschoten.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, een Turkse Angora met de naam XXXXX, geboren op 9 juli september 2005.

3.2. Op 29 september 2011 is de kat na een ongeval door de eigen dierenarts onderzocht. Na het maken van röntgenfoto’s is door deze dierenarts vastgesteld dat de kat een complexe (proximale en een distale) meervoudige femurfractuur rechts had opgelopen. De eigen dierenarts heeft de kat voor verdere behandeling doorverwezen naar de kliniek van beklaagden, gespecialiseerd in orthopedische chirurgie.

3.3. De kat is diezelfde dag in de kliniek opgenomen en onderzocht. Bij het intakegesprek zijn door beklaagde sub 1 verschillende mogelijkheden c.q. technieken besproken om de operatie uit te voeren. Volgens klaagster heeft beklaagde sub 1 bij die gelegenheid verkeerde verwachtingen gewekt en onvolledige informatie verstrekt over de operatiemethoden alsook over de behandelend orthopedisch chirurg, beklaagde sub 2.

3.4. Op 30 september 2011 is de kat door beklaagde sub 2 geopereerd, waarbij gebruik is gemaakt van een osteosyntheseplaat en meerdere schroeven. Na de operatie is telefonisch contact met klaagster opgenomen. Ook is een röntgenfoto ter controle gemaakt en de kat is nog diezelfde dag met klaagster mee naar huis gegeven. Beklaagde sub 2 heeft een antibioticumkuur met het combinatiepreparaat amoxycilline /clavulaanzuur voor orale toediening voorgeschreven en klaagster heeft mondeling en schriftelijke informatie met betrekking tot de nazorg gekregen.

3.5. Op 1 oktober 2011, de dag na de operatie, is door een medewerker van de kliniek telefonisch geïnformeerd naar de toestand van de kat. Daarbij zijn door klaagster geen bijzonderheden gemeld. Op de tweede dag na de operatie heeft klaagster een zwelling ter hoogte van het gebroken bot waargenomen. Enkele dagen nadien heeft zij telefonisch contact opgenomen met de praktijk voor het maken van een afspraak voor nacontrole. Omdat klaagster wilde dat de behandelend chirurg, beklaagde sub 2, de nacontrole zou uitvoeren en deze niet dagelijks op de praktijk aanwezig was, is een afspraak gemaakt voor controle op 12 oktober 2011.

3.6. Tijdens de nacontrole op 12 oktober 2011 door beklaagde sub 2, waarbij opnieuw een röntgenfoto is gemaakt, bleken de osteosyntheseplaat en de drie schroeven in het proximale femursegment fragment volledig te zijn uitgebroken en waren er meerdere botfragmenten zichtbaar. Met klaagster is de mogelijkheid van een hersteloperatie besproken en haar is aangeboden deze uit te voeren tegen een gereduceerd tarief. Klaagster heeft van dat aanbod geen gebruik gemaakt, maar zich tot een andere kliniek gewend, waar de kat op 14 oktober 2011 opnieuw is geopereerd en fixatie van de botdelen heeft plaatsgevonden met een locking plate, schroeven en cerclagedraad. Het college heeft begrepen dat de kat inmiddels is hersteld.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagden zijn tekortgeschoten in de zorg die zij als dierenarts hadden behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen.

5.2. Voor zover klaagster bezwaren heeft geuit over de in rekening gebrachte kosten, heeft naar vaste jurisprudentie van het college te gelden dat klachten over de kosten van een geneeskundige behandeling buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen. Bijzondere omstandigheden om van deze hoofdregel af te wijken, zijn niet gebleken.

5.3. Het college neemt verder tot uitgangspunt dat bij de ingevolge artikel 14 van de WUD te toetsen norm niet zo streng is dat alleen de meest optimale zorg voldoet, maar dat daarbij als maatstaf geldt of een dierenarts heeft gehandeld als van een redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts onder dezelfde omstandigheden verwacht mag worden. Verder geldt als uitgangspunt dat een dierenarts alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken en niet op de handelingen of gedragingen van een collega. Het college zal derhalve het veterinair handelen van iedere beklaagde afzonderlijk bespreken en beoordelen.

Ten aanzien van beklaagde sub 1, Y1 (zaaknr. 2012/74).

5.4. Beklaagde sub 1 wordt verweten dat hij tijdens het intakegesprek verkeerde verwachtingen heeft gewekt over het resultaat van de operatie, dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt over de operatiemethode en dat hij klaagster belangrijke informatie over de behandelend orthopedisch chirurg, beklaagde sub 2, zou hebben onthouden.

5.5. Vaststaat dat beklaagde sub 1 uitsluitend het intakegesprek met klaagster voorafgaande aan de operatie heeft gevoerd en dat hij niet betrokken is geweest bij de operatie als zodanig, noch bij de verdere nazorg. Niet in geschil is dat het intakegesprek heeft plaatsgevonden op basis van de door de eigen dierenarts meegezonden röntgenfoto’s en dat tijdens dat gesprek de verschillende operatiemogelijkheden en -technieken en de daarbij te gebruiken materialen om de breuk te fixeren zijn besproken. Daarnaast is kort gesproken en uitleg gegeven over de nazorg.

5.6. Beklaagde sub 1 betwist niet dat hij de verwachting heeft uitgesproken dat de prognose na de operatie goed was, noch dat hij klaagster heeft medegedeeld dat de operatie zou worden uitgevoerd door een ervaren chirurg in de persoon van beklaagde sub 2.

5.7. Het college ziet geen aanleiding om beklaagde sub 1 te verwijten dat hij zijn prognose te gunstig zou hebben ingeschat en zaken te optimistisch heeft voorgesteld. Gelet op de ruime ervaring binnen de kliniek op orthopedisch gebied, waar naar is gesteld vrijwel dagelijks soortgelijke operaties met meestal uitstekend resultaat worden uitgevoerd, was er geen reden om van een pessimistische prognose uit te gaan en bestond er een op ervaring gebaseerde gerede kans op een succesvol resultaat, waar verder niet is gebleken dat daaromtrent garanties zijn gegeven, noch over de mate van herstel daarna. Dat het herstel na de operatie in de onderhavige zaak anders is gelopen dan verwacht, betreft een risico dat niet kan worden uitgesloten en laat onverlet dat er in beginsel geen redenen waren om vooraf reeds van een gereserveerde prognose uit te gaan.

5.8. Voor zover door klaagster is gesteld dat haar belangrijke informatie zou zijn onthouden doordat zij bij het intakegesprek niet op de hoogte is gebracht van het feit dat beklaagde sub 2 enkele jaren ‘uit de roulatie’ was geweest en niet meer voltijds werkzaam was, valt naar het oordeel van het college niet in te zien waarom die specifieke informatie had moeten worden gemeld. Het college ziet geen reden om beklaagde sub 1 te verwijten dat hij zijn vertrouwen heeft uitgesproken in beklaagde sub 2 als een orthopedisch chirurg met jarenlange (27 jaar) specifieke ervaring (27 jaar) met operaties als hier aan de orde, nu uit de stukken genoegzaam aannemelijk is geworden dat dit ook feitelijk het geval is, waaraan niet afdoet dat beklaagde sub 2 enkele jaren wegens ziekte is uitgevallen. Gebleken is dat hij zijn werkzaamheden daarna weer heeft hervat en nog altijd op regelmatige basis dit soort operaties uitvoert. Er is evenmin reden om aan te nemen dat beklaagde sub 2 de ontwikkelingen in zijn vakgebied niet zou hebben gevolgd en zijn kennis niet op peil zou hebben gehouden. Beklaagde sub 1 heeft tijdens de mondelinge behandeling overigens verklaard dat beklaagde sub 2 gemiddeld nog drie operaties per week uitvoert.

5.9. Met betrekking tot het verwijt dat klaagster er op basis van het intakegesprek vanuit ging dat er fixatie van de fractuur middels cerclagedraad zou plaatsvinden, geldt als uitgangspunt dat het uiteindelijk aan de behandelend chirurg is om te besluiten welke operatietechniek zal worden toegepast en in een individueel geval het meest geschikt is. Beklaagde sub 1 heeft in dat verband gesteld dat hij daar tijdens intakegesprekken altijd op pleegt te wijzen, alsmede dat tijdens de operatie soms nog wijzigingen in het opgestelde behandelplan kunnen worden doorgevoerd en dat hij dat ook tijdens het onderhavige intakegesprek aan klaagster kenbaar heeft gemaakt. Klaagster heeft weliswaar betwist aldus te zijn voorgelicht, echter gelet op de tegenstrijdige lezingen is het voor het college niet mogelijk de feiten op dit punt vast te stellen en te bepalen welke lezing voor juist moet worden gehouden, hetgeen meebrengt dat ook dit klachtonderdeel niet kan slagen.

5.10. Op grond van het vorenstaande is niet komen vast te staan althans ziet het college geen aanleiding te oordelen dat door beklaagde sub 1 veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. De klacht tegen hem zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van beklaagde sub 2, Y2 (zaaknr. 2012/75).

5.11. Beklaagde sub 2 wordt allereerst verweten dat hij bij het fixeren van botbreuken een verkeerde techniek en verkeerd materiaal heeft gebruikt.

5.12. Vaststaat dat tijdens het intakegesprek diverse operatietechnieken zijn besproken, maar als reeds overwogen kan zulks niet wegnemen dat het uiteindelijk de chirurg die de operatie uitvoert op basis van zijn bevindingen tijdens de operatie bepaalt welke techniek van fixatie wordt toegepast. Het college overweegt dat een botbreuk als hier aan de orde volgens verschillende technieken kan worden behandeld, waarbij fixatie bijvoorbeeld kan plaatsvinden door middel van cerclage, waarbij metalen draden om de botstukken worden aangebracht. Een andere techniek is die welke door beklaagde sub 2 in casu is uitgevoerd, waarbij de botelementen door middel van een osteosyntheseplaat met schroeven worden vast gezet. Iedere orthopedisch chirurg zal eigen voorkeuren hebben, die ook per aangeboden trauma en orthopedisch probleem zullen verschillen.

5.13. Dat er moderne technieken zijn om botbreuken te behandelen doet er niet aan af dat de door beklaagde verkozen techniek niet als veterinair onjuist kan worden gekwalificeerd, noch is er grond om aan te nemen dat de ontstane complicatie, te weten het loslaten van de schroeven, een direct gevolg zou zijn van de verkozen techniek. De door klaagster in het geding gebrachte verklaringen van deskundigen rechtvaardigen niet de conclusie dat de door beklaagde sub 2 toegepaste techniek onjuist zou zijn of dat hij bij de toepassing ervan toerekenbaar tekort is geschoten. Van belang in deze is ook dat na afloop van de operatie röntgenfoto’s zijn gemaakt, waaruit bleek dat de osteosyntheseplaat stabiel was geplaatst, met een goede positie van de fractuur en het orthopedisch materiaal. Weliswaar zijn opmerkingen gemaakt over de lengte van de schroeven en de plaat, maar niet in die zin dat die de uitbraak hebben veroorzaakt of daar enige invloed op hebben gehad, hetgeen door het college ook niet bewezen wordt geacht.

5.14. Na de operatie is klaagster geadviseerd de kat 6 weken in de bench te houden, dan wel onder controle te laten bewegen, waarbij de poot wel belast mocht worden, maar springen werd afgeraden. Zowel mondeling als schriftelijk zijn adviezen over de nazorg gegeven. Het is verder niet komen vast te staan dat de complicatie is ontstaan door een onverhoedse en heftige beweging bij het ontwaken uit de narcose, zoals klaagster suggereert. Beklaagde sub 2 acht niet uitgesloten dat er postoperatief een trauma is ontstaan, bijvoorbeeld ten gevolge van een glijpartij, in de periode van 10 dagen tussen de operatie en de dag waarop controle plaatsvond. Klaagster stelt daartegenover weliswaar dat zij de kat thuis steeds in de bench heeft gelaten en er alleen heeft uitgehaald voor de toediening van tabletten, echter voor het college zijn de over en weer geponeerde stellingen niet te controleren, waardoor de oorzaak voor het ontstane trauma ongewis blijft en iedere aanname daarover speculatief is. Waar het college wel voldoende van overtuigd is geraakt is, als feitelijk ook uit de verklaringen van deskundigen ook volgt, dat de osteosyntheseplaat door beklaagde sub 2 voldoende stevig was aangebracht.

5.15. Het college ziet verder geen aanleiding beklaagde te verwijten dat hij een antibioticumkuur in tabletvorm heeft voorgeschreven. Klaagster stelt dat daarmee door beklaagde sub 2 onnodig problemen zijn opgezocht en dat voor een per injectie toe te dienen antibioticum had moeten worden gekozen, zoals de opvolgend dierenartsenpraktijk heeft gedaan. Volgens de eigen stellingen van klaagster heeft de kat echter alleen voor toediening van de tabletten de bench verlaten, zodat het het college onwaarschijnlijk voorkomt dat het fysieke verzet van de kat tegen de toediening van dit medicijn in tabletvorm tot de meerbedoelde uitbraak heeft geleid. Verder betrof het door beklaagde sub 2 verkozen antibioticum een eerste keus middel met een specifieke en gerichte werking en ziet het college geen reden om beklaagde sub 2 te verwijten dat hij tevoren niet bedacht is geweest op mogelijke weerstand bij toediening van tabletten, waarbij herhaald zij dat niet is komen vast te staan dat dit tot de uitbraak heeft geleid.

5.16. Met betrekking tot de verleende nazorg overweegt het college dat beklaagde sub 2 vrijwel direct na de operatie telefonisch contact heeft opgenomen met klaagster en dat ook het operatieverslag spoedig naar de verwijzend eigen dierenarts is verstuurd. Beklaagde sub 2 heeft klaagster tevens van de nodige instructies voorzien. De dag na de operatie is bij klaagster geïnformeerd naar de toestand van de kat (eten, drinken, ontlasting, gedrag), waar toen door klaagster geen bijzonderheden zijn gemeld.

5.17. Volgens klaagster vertoonde zich in de loop van de daarop volgende dag een zwelling op de plaats van de gefixeerde breuk. Klaagster heeft eerst enkele dagen later, op 6 oktober 2011, telefonisch contact opgenomen met de kliniek om een afspraak te maken voor een nacontrole. Omdat zij een afspraak wenste te maken met beklaagde sub 2 en deze niet elke dag op de kliniek werkzaam was, kon die vervolgafspraak pas op 12 oktober 2011 plaatsvinden.

5.18. Naar het oordeel van het college voert het te ver om, als er de dag na de operatie bij navraag geen bijzonderheden zijn gemeld of opgevallen, van een dierenarts te vergen dat hij na verloop van een aantal dagen zelf opnieuw contact opneemt met een eigenaar om te informeren naar het verdere verloop van het herstel. Het is niet ongebruikelijk dat een nacontrole pas na enige tijd plaatsvindt en het is in die tussenliggende aan de eigenaar om bij onzekerheid over het verloop van het herstel contact op te nemen met hetzij de eigen dierenarts, hetzij met de kliniek, waar in dit geval overigens ook 24-uurs zorg kon worden geboden. Gelet hierop acht het college het niet redelijk beklaagde sub 2 tegen te werpen dat zijn beperkte beschikbaarheid heeft geresulteerd in een inadequate feedback en dat hij in de nazorg tekort is geschoten.

5.19. Het college ziet op grond van het vorenstaande onvoldoende aanleiding om te concluderen dat beklaagde sub 2 ten aanzien van de kat van klaagster veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook de klacht tegen hem zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

In de zaken met de nummers 2012/74 en 2012/75:

verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. I.M. Hens en drs. A. van der Bas in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.