ECLI:NL:TDIVTC:2013:25 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/36

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:25
Datum uitspraak: 22-08-2013
Datum publicatie: 11-10-2013
Zaaknummer(s): 2012/36
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hond met verdikt oor. Beklaagde zou een te afwachtende houding hebben aangenomen bij de behandeling van de verdikking aan de rechter oorschelp.  Ongegrond.

X,     klaagster

tegen

Y,    beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift. Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een akte van repliek in te dienen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juni 2013. Alleen klaagster was daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij heeft geweigerd om de hond van klaagster tijdig te behandelen althans dat hij een te afwachtende houding heeft aangenomen bij de behandeling van een verdikking aan de rechter oorschelp.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een West High White Terriër met de naam XXXX geboren op 30 mei 2011.

3.2. Op 17 januari 2012 is klaagster bij beklaagde op consult geweest omdat de hond een verdikt oor had. In de patiëntenkaart wordt ter zake de bevindingen van beklaagde bij het klinisch onderzoek vermeld: 'Re oorschelp dik en wat blauwig doorschemerend. Niet geheel vol. Niet pijnlijk. niet warm. Othematoom//all reactie?' Beklaagde heeft in verweer gesteld dat hij een gering othematoom vast stelde, dat hij aan klaagster de mogelijke oorzaken en verschillende behandelmethodes heeft uitgelegd en dat in overleg is besloten eerstens af te wachten hoe de verdikking zich zou ontwikkelen.

3.3. Op 20 januari 2012 is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en een praktijkassistente. Klaagster gaf daarbij aan dat de fokker/trimmer van de hond haar had geadviseerd om de hond aan het oor te laten opereren. In vervolg op dit telefoongesprek heeft beklaagde die vrijdag vergeefs getracht telefonisch contact met klaagster te krijgen. Omdat klaagster niet te bereiken was en beklaagde die verdere middag afwezig zou zijn, heeft hij een boodschap op het antwoordapparaat van klaagster ingesproken, waarbij hij haar heeft gevraagd om de daarop volgende maandag een vervolgafspraak te maken met de bedoeling de situatie opnieuw te bezien.  

3.4. Klaagster heeft vervolgens naar eigen zeggen een afspraak gemaakt, maar die ook weer afgezegd, waarna zij op diezelfde maandag telefonisch een andere dierenarts heeft geraadpleegd. Deze dierenarts legde klaagster telefonisch 2 opties (puncteren of opereren) voor en adviseerde klaagster pijnstillende medicatie op te komen halen. Bij aankomst op de praktijk werd door deze dierenarts na onderzoek vastgesteld dat er sprake was van een zeer groot othematoom op het gehele oppervlak van het oor. Aldaar is het othematoom operatief behandeld.

3.5. Klaagster stelt dat door de afwachtende houding van beklaagde en te late behandeling het kraakbeen van dat oor is aangetast en de hond nu een 'hangoor' heeft, met als gevolg dat ze met de hond geen shows meer kan lopen en dat niet meer met de hond kan worden gefokt.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Klaagster heeft niet althans onvoldoende weersproken dat door beklaagde bij het consult op  17 januari 2012 de oorzaken van het ontstaan van een othematoom en de verschillende methodes van behandeling (afwachten, puncteren of opereren) zijn besproken. In verweer heeft beklaagde dienaangaande nog uiteengezet dat een punctie tot infecties kan leiden en daarnaast een onvoorspelbare uitkomst heeft en dat bij een operatieve ingreep veel littekenvorming kan ontstaan. 

5.3. Daargelaten dat klaagster ermee heeft ingestemd dat de verdikking in eerste instantie niet zou worden behandeld, kan het college beklaagde volgen in zijn aanvankelijke keuze om te bezien hoe de verdikking  zich zou ontwikkelen en af te wachten. Het college gaat er vanuit dat bij dat eerste consult op 17 januari 2012 alleen sprake was van een gering othematoom, als beschreven in de patiëntenkaart  en dat de hond er, zoals beklaagde heeft gesteld, tijdens het klinisch onderzoek geen last of ongemak van leek te hebben. Beklaagde heeft verder gesteld dat een afwachtend beleid bij een gering othematoom ook in cosmetische zin gunstig kan uitpakken en dat andere behandelopties aan de orde zouden komen als het othematoom zich zou uitbreiden of alsnog klachten zou veroorzaken.

5.4. Nadat klaagster op 20 januari 2012 van de fokker/trimmer van de hond het advies had gekregen om de hond ter zake het oor te laten opereren, heeft zij dit advies tijdens een telefoongesprek met de praktijkassistente van beklaagde voorgelegd. Niet duidelijk is geworden of klaagster tijdens dat gesprek heeft aangegeven dat het othematoom zich had uitgebreid en/of dat de hond er tussentijds en na het consult op 17 januari 2012 last van had gekregen.

5.5. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college voldoende adequaat gereageerd toen klaagster had doorgegeven dat de fokster over een operatie had gesproken, door haar uit te nodigen een nieuwe afspraak te maken om de situatie opnieuw te beoordelen, ook al is dat via het antwoordapparaat geschied. Onbestreden is gebleven dat beklaagde geen signalen hebben bereikt die erop wezen dat het othematoom zich had uitgebreid, of dat er inmiddels wel klachten waren ontstaan dan wel dat de hond pijn leed. Beklaagde is vervolgens niet meer in de gelegenheid gesteld de situatie opnieuw te beoordelen en een andere behandeling in te stellen c.q. tot een operatie over te gaan. Het college heeft geen reden om aan te nemen dat beklaagde daar alsdan niet toe zou zijn overgegaan, waar op grond van het voorgaande zijn aanvankelijke afwachtende houding verdedigbaar was. Gelet hierop ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat beklaagde ten aanzien van de hond van klaagster veterinair onjuist heeft gehandeld. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.    

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. B.J.A.Langhorst-Mak, drs. I.M. Hens en drs. A. van der Bas, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.