ECLI:NL:TDIVTC:2013:24 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/29 en 2012/30

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:24
Datum uitspraak: 22-08-2013
Datum publicatie: 11-10-2013
Zaaknummer(s): 2012/29 en 2012/30
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagden wordt verweten de hond van klaagster te laat te hebben geopereerd ter zake een vermeende baarmoederontsteking. Beklaagde sub 1 heeft niet verwijtbaar gehandeld door een operatie tot de volgende dag uit te stellen. Beklaagde sub 2 was niet betrokken bij dat besluit, waar de klacht zich met name daartegen richt. Ten aanzien van beide beklaagden ongegrond.

X,    klaagster

tegen

Y1,    beklaagde sub 1 (zaaknummer 2012/29), 

Y2,    beklaagde sub 2 (zaaknummer 2012/30),

 hierna tezamen te noemen:   beklaagden

1.  DE PROCEDURE

Klaagster heeft tegen iedere beklaagde afzonderlijk een klacht geformuleerd. Beklaagden hebben gezamenlijk verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, is besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die op 27 juni 2013 heeft plaatsgevonden. Klaagster is niet verschenen. Van de zijde van beklaagden is alleen beklaagde sub 1 is verschenen.

2. DE KLACHTEN

Beklaagden wordt verweten dat zij veterinair nalatig hebben gehandeld ten aanzien van de hond van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Mechelse herder met de naam XXXXX, geboren 1 juli 2000.

3.2. Op 7 december 2011 heeft klaagster de praktijk van beklaagden geconsulteerd omdat de  hond veel dronk en plaste. Beklaagde sub 1 heeft de hond klinisch onderzocht en er is bloed afgenomen voor onderzoek, maar op basis daarvan kon geen duidelijke oorzaak voor de klachten worden gevonden.

3.3. De hond was wel loops en blijkens de stukken was tevens sprake van enige bloederige vaginale uitvloeiing. Beklaagde ging er vanuit dat de klachten in verband stonden met die loopsheid en daarmee verband houdende afwijkingen, zoals ovariumcysten. Klaagster werd geadviseerd om de hond te laten steriliseren, waarbij tevens een laparotomie kon worden uitgevoerd ter inspectie van het abdomen. Klaagster werd geadviseerd te stoppen met toediening van tabletten Thyroxal, die de hond al enige tijd kreeg in verband met een door een andere dierenartsenpraktijk geconstateerd laag gehalte schildklierhormoon (T-4). Na een aantal weken zou de betreffende schildklierwaarde dan opnieuw worden gemeten. Er werd geen verdere specifieke afspraak ter controle of sterilisatie gemaakt.

3.4. Klaagster heeft enkele dagen na het betreffende consult telefonisch contact met de praktijk van beklaagden opgenomen en een afspraak gemaakt voor een sterilisatie, die werd vastgelegd op maandag 12 december 2011.

3.5. Op zondag 11 december 2011, een dag voor de geplande operatie, heeft beklaagde sub 1 met klaagster gebeld om te vragen hoe het met de hond ging. In de patiëntenkaart staat vermeld dat klaagster daarbij aangaf dat de hond niet wilde eten, veel dronk en buikpijn leek te hebben. Verder bleek dat klaagster eerder die dag reeds met een dienstdoende dierenarts telefonisch had overlegd, die op basis van de door klaagster beschreven symptomen via de telefoon had geconcludeerd dat er sprake was van een baarmoederontsteking en dat de hond direct gesteriliseerd moest worden, waartoe voor die middag een afspraak was gemaakt. Na het telefoongesprek met beklaagde sub 1 heeft klaagster echter besloten die afspraak af te zeggen en naar de praktijk van beklaagden te komen voor nader onderzoek. In de patiëntenkaart staat ter zake dat onderzoek vermeld dat de hond een polsslag had van 160 p/m, een lichaamstemperatuur van 38,6 g, dat de slijmvliezen roze kleurden en dat de buik soepel aanvoelde. Er waren geen aanwijzingen voor een baarmoederontsteking en beklaagde sub 1 zag geen reden om direct te opereren. Er is wel geadviseerd weer met de schildklierhormoontabletten te beginnen en er is pijnstillende medicatie (Novacam) gegeven. De hond is met klaagster mee naar huis gegaan om de volgende dag te worden geopereerd.

3.6. Op maandag 12 december 2011 is voorafgaande aan de operatie besloten om eerst een echo van de buik van de hond te maken. Uit die echo kwam naar voren dat er sprake was van ovariumcysten. Behalve een iets vergrote milt konden verder geen afwijkingen aan andere organen in het abdomen worden vastgesteld.

3.7. Vervolgens is een exploratieve laparotomie uitgevoerd. Blijkens de stukken wees inspectie een afwijkende  baarmoeder uit met verkalkte neoplastische processen en het vermoeden van een uteruscarnicoom. Er heeft sterilisatie plaatsgevonden en de baarmoeder en ovaria zijn verwijderd. Na de operatie bleek de buikwond enigszins na te bloeden en liep de lichaamstemperatuur van de hond op, maar later nam deze weer af. De hond werd slomer en er is opnieuw een echo gemaakt, waarbij werd geconstateerd dat er vocht in de buik zat. Omdat er een verdenking op een inwendige bloeding bestond, is besloten om de hond opnieuw te opereren. Die tweede operatie is door beklaagde sub 2 uitgevoerd.

3.8. Bij die tweede operatie bleek inderdaad sprake te zijn van een inwendige bloeding, maar de precieze bron van het bloedverlies kon niet worden vastgesteld. De gezondheidstoestand van de hond verslechterde gaandeweg de operatie. Er ontstonden hartritmestoornissen en beademing werd noodzakelijk. De hond heeft op enig moment tijdens de operatie een hartstilstand gekregen. Reanimatiepogingen mochten niet baten en de hond is overleden. Er is geen sectie verricht.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op die verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagden te kort geschoten zijn in de medische zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen.

5.2. Het college neemt tot uitgangspunt dat in het veterinair tuchtrecht een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken, zodat per dierenarts zal moeten worden beoordeeld of het diergeneeskundig handelen naar behoren is geweest. Daarbij geldt niet als maatstaf of het veterinair handelen beter had gekund, maar of een dierenarts in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden. In dat verband acht het college het in een zaak als de onderhavige gerechtvaardigd om het diergeneeskundig handelen niet met de kennis achteraf, maar in retrospectief te beoordelen.

a. Ten aanzien van beklaagde sub 1, Y1 (zaaknummer 2012/29)

5.3. De klacht behelst met name het verwijt dat de hond niet direct is geopereerd op zondag 11 december 2011, maar eerst de dag erna. Uit de stukken is gebleken dat alleen beklaagde sub 1 op die bewuste zondag de behandelend dierenarts is geweest, hetgeen door hem ter zitting is bevestigd, en dat hij alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor de in deze genomen beslissing. De vraag die dus voorligt is of beklaagde sub 1 verwijtbaar heeft gehandeld door de operatie tot de volgende dag uit te stellen, overeenkomstig de aanvankelijk tussen partijen gemaakte afspraken.  

5.4. Bij het consult op 7 december 2011 heeft beklaagde sub 1 de hond onderzocht omdat het dier veel dronk en plaste. Op basis van het algemeen onderzoek concludeerde belaagde sub 1 dat er geen sprake was van een pyometra en dat de polyurie- en polydipsieklachten mogelijk werden veroorzaakt door een geslachtshormoon, in verband met afwijkingen aan het geslachtsorgaan. Het college kan beklaagde sub 1 volgen waar hij op grond van zijn bevindingen heeft geadviseerd om de hond te laten steriliseren en middels een exploratieve laparotomie ook de organen in de buik te beoordelen. Dat advies was in de gegeven situatie naar het oordeel van het college verdedigbaar en veterinair niet onjuist.

5.5. Met betrekking tot het consult op zondag 11 december 2011 heeft het college geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van beklaagde sub 1, dat uit het lichamelijk onderzoek geen aanwijzingen naar voren waren gekomen voor een pyometra. Nu er op basis van de beschreven bevindingen ook anderszins geen sprake was van een spoedsituatie, acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde sub 1 geen reden zag en het niet opportuun heeft geacht om die zondag terstond tot operatief ingrijpen over te gaan. Daaraan kan niet afdoen dat de dienstdoende dierenarts eerder die dag kennelijk een andere mening was toegedaan, die zijn diagnose echter via de telefoon had gesteld en die de hond niet zelf had onderzocht. Bij de een dag later uitgevoerde exploratieve laparotomie is overigens ook niet van een baarmoederontsteking gebleken.

5.6. De conclusie is dan dat op grond van hetgeen in de stukken naar voren is gebracht en hetgeen ter zitting is verhandeld, niet is komen vast te staan dat er die bewuste zondag aanwijzingen waren die op een acute en levensbedreigende noodsituatie wezen en die ertoe noopten om de hond direct te opereren. De geschetste omstandigheden in aanmerking genomen ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat beklaagde verwijtbaar nalatig heeft gehandeld door een operatie tot de volgende dag uit te stellen.

5.7. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat er bij het verrichten van de operatie(s) als zodanig verwijtbare fouten zijn gemaakt en er geen sectie verricht, waardoor de precieze doodsoorzaak niet is komen vast te staan, is het college van oordeel dat de klacht tegen beklaagde sub 1 ongegrond dient te worden verklaard

b. Ten aanzien van beklaagde sub 2, Y2 (zaaknummer 2012/30) 

5.8. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat beklaagde sub 2 als behandelend dierenarts alleen bij de tweede operatie op maandag 12 december 2011 betrokken is geweest en vervolgens alleen nog bij enkele contactmomenten daarna (bij het afscheid nemen van XXXXX en het betalen van de rekening). Nu gesteld noch gebleken is dat bij die operatie als zodanig verwijtbare fouten zijn gemaakt en beklaagde sub 2 niet betrokken is geweest bij het op zondag 11 december 2011 door zijn collega genomen besluit om een operatie uit te stellen tot de volgende dag, waar de klacht juist met name tegen die beslissing is gericht, kan beklaagde sub 2 naar het oordeel van het college geen veterinair nalatig handelen worden verweten en zal ook de klacht jegens hem ongegrond worden verklaard. 

De eindconclusie

5.9. De eindconclusie is dan dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van geen van beklaagden kan worden geconcludeerd dat er veterinair onjuist is gehandeld althans niet zodanig dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn.        

Dit betekent dat de beide klachten ongegrond zullen worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

in de zaken met de nummers 2012/29 en 2012/30:

verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. J. Hilvering, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. I.M. Hens en drs. A. van der Bas, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2013 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.