ECLI:NL:TDIVTC:2013:23 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/1 en 2012/2

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:23
Datum uitspraak: 22-08-2013
Datum publicatie: 11-10-2013
Zaaknummer(s): 2012/1 en 2012/2
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   Beklaagden wordt verweten veterinair nalatig gehandeld te hebben ten opzichte van een Chihuahua die met een stagnerende bevalling kampte. Beklaagde sub1 heeft nagelaten een gedegen anamnese af te nemen om te bezien of er sprake was van een noodsituatie. Gegrond met waarschuwing. Beklaagde sub2 heeft ten onrechte een keizersnede uitgevoerd in de onjuiste veronderstelling dat er nog een tweede pup in de buik van de hond zat. Gegrond met berisping.

X,     klaagster

tegen

Y1,   beklaagde sub 1 (zaaknummer 2012/1),

Y2,   beklaagde sub 2 (zaaknummer 2012/2), 

hierna tezamen te noemen:   beklaagden

1.  DE PROCEDURE

Klaagster heeft tegen iedere beklaagde afzonderlijk een klacht geformuleerd. Beklaagden hebben ieder voor zich verweer gevoerd, waarna inzake de klacht met zaaknummer 2012/1 is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die op 27 juni 2013 heeft plaatsgevonden. Klaagster is verschenen. Van de zijde van beklaagden is alleen beklaagde sub 1 verschenen.

2. DE KLACHTEN

De klachten komen er samengevat op neer dat beklaagden veterinair nalatig hebben gehandeld nadat klaagster voor haar hond, een Chihuahua die met een stagnerende bevalling kampte, om medische hulp had verzocht. In het hierna volgende zal nog worden ingegaan op hetgeen iedere beklaagde afzonderlijk wordt verweten.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Beklaagden hebben als dierenartsen een samenwerkingsverband met verschillende vestigingen, waarbij beklaagde sub 2 op locatie A werkzaam is en beklaagde sub 1 op locatie B.

3.2. De onderhavige zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Chihuahua met de naam XXXXX, geboren 5 juli 2009. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting heeft het college begrepen dat er in de nacht van 7 op 8 november 2011 tussen de moeder van klaagster en beklaagde sub 1 telefonisch contact is geweest, omdat de bevalling bij de hond stagneerde. Er werd direct een afspraak gemaakt voor een consult. Klaagster is die nacht samen met een vriendin en de hond naar de praktijk op de locatie A afgereisd, in de veronderstelling verkerend dat het consult aldaar zou plaatsvinden.

3.3. Ter plaatse aangekomen heeft klaagster aangebeld bij de praktijk, waarnaast zich tevens het woonhuis van beklaagde sub 2 bevindt. Laatstgenoemde werd hierdoor wakker en heeft vanuit een raam op de bovenverdieping aan klaagster gevraagd wat er aan de hand was. Volgens klaagster heeft zij daarop gemeld dat de bevalling bij haar hond stagneerde, met een pup die in de baarmoeder vast zat en die er op niet uit kon. Beklaagde sub 2 is er blijkens de stukken vanuit gegaan dat zijn collega, beklaagde sub 1, snel ter plaatse zou komen en hij heeft geen verdere actie ondernomen.

3.4. Klaagster is er vervolgens via telefonisch contact met haar moeder achter gekomen dat beklaagde sub 1 op de praktijklocatie in B op haar wachtte en zij is daar vervolgens naartoe afgereisd. Na aankomst aldaar heeft beklaagde sub 1 de moederhond onderzocht en geconstateerd, naar hij in verweer heeft gesteld, dat er een pup in stuitligging lag en was overleden. Beklaagde sub 1 heeft deze pup uit de baarmoeder verwijderd.

3.5. Omdat beklaagde sub 1 er vanuit ging dat er nog een tweede pup in de buik van de hond aanwezig was, is hij samen met klaagster afgereisd naar de locatie in A, waar men de beschikking had over een couveuse, om aldaar een keizersnede uit te voeren. Gaandeweg die operatie bleek van een tweede pup echter geen sprake. Na sluiting van de buikwond en toediening van Antisedan is de hond aan klaagster mee naar huis gegeven. 

3.6. Klaagster is de volgende dag naar een andere dierenarts gegaan omdat de hond zwaar ademde en een rochelend geluid produceerde. De hond is op 10 november 2011 overleden. Er is geen sectie verricht. 

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op die verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagden te kort geschoten zijn in de medische zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen.

5.2. Het college neemt tot uitgangspunt dat in het veterinair tuchtrecht een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken, zodat per dierenarts zal worden beoordeeld of het diergeneeskundig handelen naar behoren is geweest. Daarbij geldt als maatstaf of zij in de omstandigheden van het geval zijn opgetreden als van een redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden mocht worden verwacht.

a. Ten aanzien van beklaagde sub 2, Y2 (zaaknummer 2012/2)

5.3. Beklaagde wordt verweten dat hij geen verdere hulp heeft verleend toen klaagster met haar hond die bewuste nacht bij zijn praktijk voor de deur stond. Het college overweegt hieromtrent als volgt.

5.4. Uit het verweer van beklaagde blijkt dat hij klaagster vanuit het raam op de bovenverdieping van zijn woning heeft gevraagd wat er aan de hand was. Door klaagster is gesteld dat zij duidelijk heeft aangegeven dat de pup klem zat en er niet uit kon. Beklaagde heeft in verweer gesteld dat het niet tot hem was doorgedrongen dat het ging om een bevallende hond met een pup die half naar buiten hing en dat hij had aangenomen dat beklaagde sub 1 snel naar de praktijk in A zou komen, reden waarom hij niet naar beneden is gekomen om de hond te onderzoeken.

5.5. Naar vaste jurisprudentie mag van een dierenarts die wordt geconfronteerd met een hulpvraag in de nacht, dienstdoend of niet, worden verwacht een anamnese af te nemen teneinde zich ervan te vergewissen of er een noodsituatie aan de orde is. Indien dit dan het geval blijkt te zijn, dan dient de benaderde dierenarts ofwel zelf hulp te verlenen ofwel de medische vervolgstap te bepalen die in de gegeven spoedsituatie in het belang van het dier het meest aangewezen is. Beklaagde kan worden verweten dat hij heeft nagelaten zich er voldoende van te vergewissen of er al dan niet sprake was van een noodsituatie. Naar het oordeel van het college mocht hij in de gegeven situatie niet volstaan met het zonder enig verder doorvragen aannemen dat er niets ernstigs aan de hand was en zijn collega snel ter plaatse zou zijn. Voor zover hij niet zou hebben begrepen wat er precies aan de hand was, dient zulks naar het oordeel van het college in de verhouding professional versus leek voor zijn rekening te komen.

5.6. Op grond van het voorgaande is de klacht tegen beklaagde sub 2 gegrond voor zover hij heeft nagelaten een gedegen anamnese af te nemen om te bezien of er sprake was van een spoedsituatie waarin terstond hulp moest worden geboden. Bij enig doorvragen was wellicht ook aan het licht gekomen dat klaagster aan het verkeerde praktijkadres stond. De hierna in het dictum te noemen maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

b. Ten aanzien van beklaagde sub 1, Y1 (zaaknummer 2012/1) 

5.7. Beklaagde wordt onder meer verweten dat hij in het telefoongesprek met de moeder van klaagster de locatie waar het consult zou plaatsvinden niet heeft genoemd, waardoor klaagster zich naar de praktijk in A heeft begeven, terwijl ze bij de praktijk in B werd verwacht. Ter zitting heeft beklaagde erkend dat hij verzuimd heeft de locatie te noemen. Nu dit tot gevolg heeft gehad dat de hond later is onderzocht dan anders het geval was geweest en de miscommunicatie had kunnen worden vermeden, acht het college de klacht op dit punt en in zoverre terecht.

5.8. Hierbij tekent het college wel direct aan dat niet is komen vast te staan dat het overlijden van de pup nog had kunnen worden voorkomen. Het college gaat er vanuit, als door beklaagde gesteld en door klaagster onvoldoende weerlegd, dat de pup al enige tijd was overleden toen klaagster op de praktijk in B arriveerde. Dat de miscommunicatie over de locatie en de daarmee gepaard gaande extra reistijd daarop nog op enigerlei wijze van invloed is geweest is onvoldoende kunnen blijken en kan niet worden aangenomen.

5.9. Beklaagde kan naar het oordeel van het college wel worden verweten dat hij bij de hond een keizersnede heeft uitgevoerd, in de veronderstelling verkerend dat er nog een tweede pup in de buik van de hond aanwezig was, hetgeen vervolgens niet het geval bleek te zijn. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde daartoe op basis van buikpalpatie voorbarig besloten en heeft hij ten onrechte vertrouwd op een notitie in de patiëntenkaart, opgetekend zijn collega, inhoudend dat een tweede pup in de baarmoeder niet uitgesloten was. Behalve dat die notitie daaromtrent geen zekerheid verschafte, had het in de rede gelegen om eerst een echo te maken om daarover uitsluitsel te krijgen alvorens te besluiten tot een keizersnede. Er was blijkens de stukken ook echoapparatuur aanwezig op de praktijklocatie in B waar de hond in eerste instantie is onderzocht. Door dit na te laten en te vertrouwen op informatie uit de patiëntenkaart, die bovendien ruimte liet voor een andere interpretatie, kan beklaagde worden verweten dat hij onnodig een operatie heeft uitgevoerd, met bijbehorende risico's van dien. Het college acht de klacht op dit onderdeel gegrond.

5.10. Het college plaatst verder kanttekeningen bij het feit dat de operatie zonder een daarvoor opgeleide en gekwalificeerde assistente is uitgevoerd en dat in plaats daarvan de vriendin van klaagster is gevraagd om ijdens de operatie te assisteren, bijvoorbeeld bij het bedienen van de apparatuur voor gasanesthesie en bij het intuberen van de hond. Bij een te verwachten langdurige en ingrijpende chirurgische ingreep als de onderhavige, wordt door het college aanbevolen dat zorg wordt gedragen voor gekwalificeerde assistentie en acht het college het onprofessioneel om dit aan derden over te laten.

5.11. Voor zover klaagster heeft gesteld dat haar hond na de operatie nog onder narcose mee naar huis is gegeven, heeft beklaagde dit uitdrukkelijk bestreden. Nu het college gelet op de tegenstrijdige verklaringen en bij gebrek aan aanvullend bewijs de feiten op dit punt niet met voldoende zekerheid kan vaststellen, kan de klacht op dit onderdeel niet slagen.

5.12. Gelet op het bovenstaande wordt de klacht tegen beklaagde sub 1 op onderdelen gegrond verklaard, waarbij na te melden maatregel passend wordt geacht.

6. DE BESLISSING

Het College:

in de zaak met nummer 2012/1, gericht tegen Y1:

verklaart de klacht deels gegrond, in voege als hiervoor onder rov. 5.7 en 5.9 omschreven;

geeft beklaagde hiervoor een berisping, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

in de zaak met nummer 2012/2, gericht tegen Y2:

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor onder rov. 5.6 omschreven;

geeft beklaagde hiervoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. J. Hilvering, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. A. van der Bas en drs. I.M. Hens, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2013 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.