ECLI:NL:TDIVTC:2013:21 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/80

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:21
Datum uitspraak: 25-07-2013
Datum publicatie: 12-08-2013
Zaaknummer(s): 2012/80
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat hij met betrekking tot de kat van klager, die kale plekken op het lichaam had, een onjuiste diagnose heeft gesteld en verkeerde medicatie heeft toegediend. Ongegrond.

X,      klager

tegen

Y,      beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling is vastgesteld op 30 mei 2013. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is daarbij geen van partijen verschenen. 

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde met betrekking tot de kat van klager een onjuiste diagnose heeft gesteld en verkeerde medicatie heeft toegediend.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klager, een Europese Korthaar met de naam XXXXX, geboren op 15 oktober 2008.

3.2. Op 29 mei 2012 is de kat door beklaagde onderzocht in verband met jeuk en haarverlies.

Beklaagde stelde vast dat de kat kaal was op de rug, buik en beide flanken, maar dat de huid er rustig uitzag en dat er geen wondjes, korsten of vlooien te zien waren. Beklaagde heeft geen verdere bijzonderheden geconstateerd en is uitgegaan van stress als waarschijnlijkheidsdiagnose en onderliggende oorzaak voor de kaalheid. De kat heeft een injectie met Decoport en een injectie met Medroxoral toegediend gekregen. Tevens is een middel tegen vlooien meegegeven.

3.3. Klager stelt dat de kat de volgende dag heftig op het middel Depocort reageerde, zodanig dat voor het leven van het dier moest worden gevreesd en hij de dierenambulance heeft gebeld. Naar aanleiding van dit voorval heeft op 31 mei 2012 weer een consult bij beklaagde plaatsgevonden. In de patiëntenkaart staat vermeld dat de klager heeft gemeld dat zijn kat niet meer wilde staan en dat hij veel dronk maar niets at. Uit het algemeen onderzoek kwam volgens de stukken naar voren dat de kat goed liep en alert was, dat de slijmvliezen roze kleurden en er geen sprake was van uitdroging. Buikpalpatie leverde geen bijzonderheden op en de lichaamstemperatuur bedroeg 37,7 graden Celsius. De kat is zonder verdere behandeling met klager mee naar huis gegaan.

3.4. Op 13 juni 2012 is klager weer met zijn kat bij beklaagde geweest omdat het dier nog steeds jeuk had en zichzelf beet c.q likte aan de achterkant.  Uit het algemeen onderzoek bleek dat het dier nog redelijk kaal was op de flanken en de buik, maar dat er geen wondjes of pukkels waren en dat de huid verder rustig was. De kat was tijdens het consult volgens de patiëntenkaart onrustig en beklaagde dacht nog steeds aan stress als de meest waarschijnlijke oorzaak van de klachten. In de patiëntenkaart wordt melding gemaakt van speciale voeding (‘Evt. Royal Canin Calm dieet of Zylkene’). De consulten op 31 mei 2012 en 13 juni 2012 zijn niet bij klager in rekening gebracht.

3.5. Klager heeft zich hierna tot een andere dierenarts gewend, naar het college heeft begrepen op 19 juni 2012, alwaar is uitgegaan van een voedselallergie als oorzaak van de klachten en waar speciaal voer is geadviseerd. Klager stelt dat de klachten bij de kat vervolgens zijn verdwenen. 

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Beklaagde wordt verweten dat hij een voedselallergie niet als diagnose heeft gesteld.

5.2. Overwogen wordt dat het in de diergeneeskunde niet ongebruikelijk en algemeen aanvaard is om op basis van een waarschijnlijkheidsdiagnose een behandeling in te zetten. Het college is van oordeel dat de door beklaagde gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose –kaalheid als gevolg van stress-  op grond van zijn bevindingen alleszins verdedigbaar was. De behandeling met het middel Decoport paste bij die waarschijnlijkheidsdiagnose. Dat een injectie tot een reactie bij een dier leidt is niet altijd te voorkomen. Het college ziet verder onvoldoende aanleiding beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt te maken voor het feit dat de kat onwel is geworden, waar overigens ook niet onomstotelijk vast staat dat dit met de toegediende injectie(s) in verband heeft gestaan. Het college weegt in deze verder mee dat de kat in verband hiermee op 31 mei 2012 opnieuw is onderzocht en dat daarbij geen schadelijke gevolgen naar voren zijn gekomen.

5.3. Verder geldt dat beklaagde niet meer door klager in de gelegenheid is gesteld om zijn waarschijnlijkheidsdiagnose bij te stellen en een ander behandeltraject in te zetten. Klager is na het consult op 13 juni 2012 niet meer bij beklaagde terug gekomen en een paar weken nadien naar een andere dierenarts gegaan. Hier komt bij dat beklaagde heeft gesteld dat bij diverse eerdere consulten, alsook bij het laatste consult op 13 juni 2012 met klager tevens over voeding is gesproken en indringend is gevraagd of er al andere voeding was geprobeerd, hetgeen routinematig gebeurd als sprake is van kaalheid bij honden of katten, maar dat klager niets wilde proberen vanwege de kosten. Op dit punt is er tegenspraak tussen partijen en kunnen de feiten niet worden vastgesteld, zodat niet is komen vast te staan dat beklaagde in deze een tunnelvisie kan worden verweten en dat hij niet openstond voor andere mogelijk oorzaken van de kaalheid.

5.4. De conclusie is dan dat er een behandeling is ingesteld op grond van een verdedigbare waarschijnlijkheidsdiagnose, dat een reactie op een injectie niet altijd kan worden voorkomen, dat de onderzoeken geen bijzonderheden aan het licht brachten en beklaagde geen gelegenheid meer heeft gekregen zijn diagnose bij te stellen, waar voor het overige de feiten niet kunnen worden vastgesteld. Voor zover beklaagde overigens nog is verweten dat de inentingen die de kat heeft gekregen elkaar te snel hebben opgevolgd, deelt het college die visie niet.

5.5. Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij jegens de kat had behoren te betrachten althans ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat er door hem tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.