ECLI:NL:TDIVTC:2013:20 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/76

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:20
Datum uitspraak: 25-07-2013
Datum publicatie: 12-08-2013
Zaaknummer(s): 2012/76
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Hond raakt plotseling verlamd op achterhand. Verwijt betreft met name dat ten onrechte is geadviseerd tot een operatie, waarvan volgens klaagster bij voorbaat vast stond dat deze geen kans van slagen had, aangezien bij de hond pijnperceptie ontbrak. Naar het oordeel van het college was advies tot operatie veterinair niet onjuist. Ongegrond.

X,     klaagster

tegen

Y,      beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift en de repliek. Beklaagde heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijk een akte van dupliek in te dienen. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 mei 2013. Beide partijen waren aanwezig.

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde nalatig heeft gehandeld ten aanzien van de hond van klaagster, die in verband met een hernia een operatie heeft ondergaan.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een teef met de naam XXXXX, geboren op 1 april 2001.

3.2. Op 19 december 2011 is de hond door de eigen dierenarts verwezen naar de kliniek waar beklaagde werkzaam is op verdenking van een hernia. De hond was plots verlamd geraakt in de achterhand. Collega's van beklaagde hebben de hond onderzocht, in welk kader ook een MRI-scan is gemaakt. Klaagster kreeg vervolgens het advies om de hond direct te laten opereren. Of en in hoeverre er over slagingspercentages is gesproken is niet duidelijk geworden. Klaagster heeft met een operatie ingestemd.

3.3. De hond is nog diezelfde dag door beklaagde geopereerd. Beklaagde fungeerde die dag als behandelend chirurg. De lezingen lopen uiteen over de vraag of partijen elkaar voorafgaand aan de operatie hebben gesproken.  Beklaagde stelt dat hij kort met klaagster heeft gesproken, maar klaagster heeft dat betwist.

3.4. Direct na de operatie is de hond overgedragen aan de verpleegafdeling op de kliniek, waar ze nog een nacht is overgebleven. Beklaagde heeft, naar hij stelt, na de operatie enkele keren vergeefs getracht om de eigen dierenarts van klaagster telefonisch op de hoogte te stellen van de onderzoeksbevindingen, de operatie en de prognose.

3.5. Na de nacht op de kliniek te hebben doorgebracht is de hond de daarop volgende dag, 20 december 2011, aan het eind van de middag door klaagster opgehaald. Volgens klaagster was er geen dierenarts beschikbaar om haar te informeren over het verloop van de operatie en heeft zij toen ook geen mondelinge uitleg en/of instructies met betrekking tot de nazorg in de thuisomgeving ontvangen. In het patiëntendossier staat vermeld dat de hond op de dag dat ze werd opgehaald op de kliniek nog zelfstandig had  geplast, maar niet duidelijk is geworden of dat ook aan klaagster is medegedeeld. Klaagster heeft wel erkend dat zij schriftelijke instructies omtrent de nazorg heeft meegekregen. Verder is uit de stukken gebleken dat een schriftelijk operatieverslag op 21 december 2011 naar de eigen dierenarts is verzonden.

3.6. Na thuiskomst heeft klaagster op enig moment contact opgenomen met haar eigen dierenarts, mede omdat zij niet wist of de hond een volle blaas had die geleegd moest worden. De eigen dierenarts heeft vervolgens een huisbezoek afgelegd en daarbij geconstateerd dat de blaas niet hoefde te worden geleegd en nog verdere instructies gegeven.

3.7. Ondanks de operatie is de hond verlamd gebleven. Op 2 januari 2012 is de hond overleden, naar klaagster stelt aan een hartstilstand. Er is geen sectie uitgevoerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in het veterinair tuchtrecht een dierenarts alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelen kan worden aangesproken en niet op de handelingen of gedragingen van een collega. Voorts kan geen klacht worden ingediend tegen een dierenartsenpraktijk als zodanig.

5.3. Gebleken is dat klaagster voordat zij de onderhavige tuchtrechtelijke procedure is begonnen, bij de kliniek zelf reeds een bezwaarprocedure heeft doorlopen, waarbij zij de diagnose, het advies tot opereren en de verleende nazorg ter discussie heeft gesteld.

5.4. De kliniek heeft bij brief van 7 februari 2012 uitvoerig op het bezwaarschrift van klaagster gereageerd. In deze brief is de rol van iedere in het onderzoeks- en behandeltraject betrokken dierenarts toegelicht en heeft de kliniek het standpunt ingenomen dat geen sprake is geweest van onjuist of onzorgvuldig veterinair handelen, zij het dat de informatieverstrekking over de nazorg mogelijk beter had gekund, in welk verband is besloten de extra kosten die door klaagster na het ontslag van de hond uit de kliniek zijn gemaakt, betrekking hebbend op het avondconsult door de eigen dierenarts, in mindering te brengen op de aan haar toegezonden factuur.

5.5. Op 15 maart 2012, derhalve ruim een maand nadat de kliniek op het bezwaarschrift van klaagster had geantwoord, ontving het college van klaagster een kopie van dezelfde brief als die waarmee de bezwaarprocedure bij de kliniek werd ingeleid, welke brief aan beklaagde als behandelend chirurg is gericht. Gelet hierop en nu klaagster in een afzonderlijk klachtformulier weliswaar heeft aangegeven dat haar klacht betrekking heeft op het onderzoek, het advies, de behandeling en/of operatie en de nazorg, maar geen nadere specificatie naar dierenarts heeft gegeven, zal het college eerstens de rol van beklaagde in het geheel beoordelen. Daarna zal het college meer algemeen nog ingaan op het verstrekte advies tot opereren, nu uit het repliek en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het klaagster met name daar om te doen is. In haar visie had niet tot een operatie had mogen worden geadviseerd en was deze bij voorbaat gedoemd te mislukken.

5.6. Met betrekking tot het veterinair handelen van beklaagde zijn geen aanwijzingen gebleken die er op duiden dat er bij de operatie als zodanig fouten zijn gemaakt en het college acht niet verwijtbaar dat beklaagde als behandelend chirurg is afgegaan op de onderzoeksbevindingen van zijn collega's en het door hen gegeven operatieadvies, waar hij er ook vanuit mocht gaan dat klaagster daarmee had ingestemd. 

5.7. Ter zake de verleende nazorg is de hond direct na de operatie overgedragen aan de interne verpleegafdeling en heeft beklaagde volgens de stukken herhaaldelijk getracht telefonisch contact te krijgen met de eigen dierenarts om deze op de hoogte te stellen van de operatie en de prognose. Volgens de stukken is vervolgens op 21 december 2011 een operatieverslag naar de eigen dierenarts verzonden. Waar niet is komen vast te staan dat het beklaagde valt aan te rekenen dat er geen telefonisch contact met de eigen dierenarts tot stand is gekomen en is volstaan met het versturen van een operatieverslag, kan door het college ook niet worden vastgesteld of er tussen klaagster en beklaagde direct na de operatie telefonisch contact is geweest, nu ook daarover de lezingen uiteen lopen en de feiten niet kunnen worden vastgesteld. In ieder geval ziet het college onvoldoende aanleiding om beklaagde persoonlijk te verwijten dat er geen dierenarts beschikbaar en aanwezig was om klaagster te woord te staan op het moment dat de hond van de kliniek werd opgehaald en dat zulks aan de verpleging is overgelaten.  Door de kliniek is ten aanzien van de  communicatie over de nazorg aangegeven dat die wellicht beter had gekund, in welk verband een bedrag op de factuur in mindering is gebracht. Gelet hierop en nu deze kwestie veeleer de kliniek als zodanig aangaat en niet zozeer beklaagde persoonlijk, ziet het college onvoldoende aanleiding om beklaagde op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.8. Dan naar de kern van de zaak. Het college heeft uit de stukken en het verhandelde ter zitting begrepen dat waar het klaagster in deze zaak feitelijk en naar de kern genomen het meest om is te doen is dat er naar haar mening ten onrechte is geadviseerd tot een operatie, waarvan bij voorbaat vast stond dat deze geen kans van slagen had, aangezien bij de hond bij het klinisch onderzoek voorafgaande aan de operatie pijnperceptie ontbrak.

5.9. Daaromtrent wordt eerstens overwogen dat niet is komen vast te staan dat er garanties op een gunstige afloop en herstel van het beschadigd zenuwweefsel zijn gegeven of dat door collega's van beklaagde over een slagingspercentage van meer dan 50% zou zijn gesproken, als klaagster ter zitting heeft verklaard. Buiten dat is het college van oordeel dat in deze niet kan worden gesproken van een veterinair onjuist advies, ook al ontbrak er bij het neurologisch onderzoek pijnperceptie. Met de gemaakte MRI-scan werd de mogelijkheid van een ruggenmerginfarct uitgesloten. Het college kan het standpunt en beleid op de kliniek volgen, zoals in de reactie op het bezwaarschrift en ter zitting door of namens beklaagde verwoord, dat het niet aanwezig zijn van pijnperceptie niet betekent dat opereren niet zinvol is en dat alleen wanneer het gaat om een specifiek ras (als een Franse Buldog) en/of wanneer een MRI-scan een ruggenmerginfarct uitwijst en/of er al meerdere dagen geen pijnperceptie meer is, een operatie wordt afgeraden. In alle andere gevallen is een operatie feitelijk de enige kans om herstel te kunnen bereiken. Door of namens beklaagde is ter zitting in dat verband nog uiteen gezet dat naarmate het tijdsverloop tussen het ontstaan van de hernia en operatief ingrijpen geringer is, de kansen op herstel toenemen. Nu in dit geval sprake was van een hernia die plotseling c.q. acuut was ontstaan en er geen sprake was van een te lang afwezige pijnperceptie, acht het college verdedigbaar en niet verwijtbaar dat tot een operatie is geadviseerd als zijnde de enige kans om in de gegeven situatie nog herstel te bereiken. Dat de operatie vervolgens niet tot het beoogde herstel heeft geleid doet aan het vorenstaande niet af, waarbij herhaald zij dat niet is komen vast te staan dat er garanties zijn gegeven als door klaagster gesteld.

5.10. Op grond van al het vorenstaande komt het college tot de slotsom dat er onvoldoende aanleiding bestaat om te oordelen dat in deze zaak in veterinaire zin onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.