ECLI:NL:TDIVTC:2013:2 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/42

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:2
Datum uitspraak: 30-05-2013
Datum publicatie: 12-08-2013
Zaaknummer(s): 2012/42
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Bij hond wordt een grote tumor ontdekt, uitgaande van de milt. Beklaagde heeft te lang gewacht met een operatie en de hond onder narcose meegegeven. Het handelen van beklaagde is een optelsom geweest van lichtvaardige en onverantwoordelijke keuzes en er is naar het oordeel van het college sprake van een ernstig tekortschieten in de medische zorg. Gegrond: voorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaar.

X,      klaagster

tegen

Y,      beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling vond plaats op 18 april 2013. Beide partijen waren aanwezig.

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde wordt verweten dat hij ten aanzien van de hond van klaagster te lang heeft gewacht met een operatie, dat hij het dier na de operatie nog onder narcose heeft meegegeven en dat hij tekort is geschoten in de verleende nazorg.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Rhodesia Ridgeback (reu), roepnaam XXXXX, geboren op 28 augustus 2003.

3.2. Bij een consult op 24 maart 2012 heeft beklaagde XXXXX onderzocht, in verband met het feit dat klaagster een zwelling c.q. bult aan de linkerzijkant van het lichaam van de hond had ontdekt. Na zijn onderzoek heeft beklaagde de hond voor een echografie van het abdomen verwezen naar een specialist veterinaire radiologie, die op 26 maart 2012 een (15 x 14 x 12 cm) grote tumor vast stelde, uitgaande van de milt. Vrijwel direct na die constatering heeft klaagster weer contact met  beklaagde opgenomen om een afspraak voor een operatie te maken. Vanwege al geplande andere operaties werd de operatie ingeroosterd op 28 maart 2012, na het avondspreekuur. 

3.3. Op 28 maart 2012 heeft klaagster de hond omstreeks 20.30 uur naar de praktijk gebracht. Beklaagde heeft de operatie uitgevoerd, waarbij een tumor van 5,5 kilogram is verwijderd. Klaagster heeft de hond omstreeks middernacht opgehaald. Hoewel het dier nog onder narcose was, heeft beklaagde de hond met klaagster mee naar huis gegeven. Uit de stukken volgt  dat beklaagde bij een opname van de hond op zijn praktijk zelf maar 1 keer in de nacht controle zou kunnen verrichten, terwijl de hond gedurende de nacht enkele keren (van zij naar zij) gedraaid moest worden om de bloedcirculatie op gang te houden. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat hij de volgende ochtend operaties op het programma had staan en klaagster en haar partner beter  in de gelegenheid waren om gedurende de nacht de nodige aandacht aan de hond te besteden.

3.4. De lezingen lopen uiteen over welke instructies er door beklaagde zijn gegeven. Beklaagde heeft gesteld dat daarvoor ongeveer een half uur is uitgetrokken. Klaagster heeft gesteld dat er nauwelijks instructies zijn gegeven en dat slechts is gemeld dat de omgevingstemperatuur warm diende te zijn en dat de hond moest worden omgekeerd, maar niet hoe en in welke frequentie, noch dat beklaagde heeft gewezen op het belang van het controleren van de lichaamstemperatuur in verband met het gevaar voor onderkoeling. De hond heeft gedurende de nacht in de woning van de benedenbuurvrouw in een verwarmde kamer onder een deken gelegen onder toezicht van klaagster en haar partner, die de hond om de twee uur hebben omgedraaid.

3.5. Niet in geschil is dat de hond nog onder narcose mee naar huis is gegeven. Toen de hond de volgende ochtend nog immer niet bij kennis bleek te zijn, heeft klaagster dit tussen 10:30 en 11:00 uur telefonisch aan beklaagde gemeld en haar zorgen daarover geuit. Beklaagde, die op dat moment kennelijk bezig was met een operatie, heeft hierop besloten een injectiespuit met 1 ml Antisedan gereed te laten maken, die door klaagster kon worden opgehaald. De injectiespuit is door klaagster althans haar partner opgehaald en intramusculair bij de hond  toegediend. Toediening had tot gevolg dat de hond jankende geluiden begon te maken. Omstreeks 14:00 uur in de middag is de hond overleden. Er is geen sectie verricht. 

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Na  het echografisch onderzoek door de specialist veterinaire radiologie en terugkoppeling van diens bevindingen door klaagster, was het beklaagde op 26 maart 2012 bekend dat de hond een forse tumor had, uitgaande van de milt. Gelet op de grootte en onbekende aard van die tumor in combinatie met de kans op scheuring van de milt, kan beklaagde naar het oordeel van het college worden verweten dat hij vervolgens nog meer dan 2 dagen, tot woensdagavond 28 maart 2012, heeft gewacht met de mogelijk complexe en risicovolle operatie. Niet gebleken is dat het onmogelijk was zijn operatieschema aan te passen, bijvoorbeeld door geplande sterilisaties naar een latere datum te verplaatsen. Hierdoor is naar het oordeel van het college onnodig tijd verloren gegaan, die kennelijk ook niet is benut voor nader (bloed)onderzoek en/of het maken van röntgenfoto’s om eventuele uitzaaiingen te traceren en aldus beter voorbereid aan de operatie te kunnen beginnen.

5.3. Hoewel het uitvoeren van operaties gedurende de avonduren niet ongebruikelijk is, verdient het naar het oordeel van het college sterk de voorkeur om operaties als de onderhavige, die risicovol en complex kunnen zijn, in de ochtend althans overdag uit te voeren, zodat gedurende de rest van de dag op de praktijk toezicht en controle (lichaamstemperatuur, vochtbalans, inwendige bloedingen) mogelijk is en onmiddellijk kan worden ingegrepen bij postoperatieve complicaties. In de wetenschap dat hij in de nacht geen optimale c.q. afdoende nazorg kon bieden en dat de volgende ochtend weer een aantal operaties op zijn programma stond, heeft beklaagde naar het oordeel van het college het voorzienbare risico laten ontstaan dat bij eventuele complicaties in de nacht niet tijdig en adequaat kon worden ingegrepen, terwijl die kans op complicaties niet mocht worden gebagatelliseerd. Ook hier is niet gebleken dat beklaagde heeft overwogen zijn programma aan te passen dan wel de operatie uit handen te geven en de hond naar een andere praktijk te verwijzen, waar hij misschien eerder en op een vroeger tijdstip had kunnen worden geopereerd en waar adequate nazorg kon worden geboden.

5.4. Naar het oordeel van het college kunnen verder bemerkingen worden gemaakt bij het feit dat  beklaagde, zoals hij ter zitting heeft verklaard, tijdens de operatie alleen subcutaan fysiologisch zout aan de hond heeft toegediend. Gelet op de aard en de zwaarte van de operatie, waaraan serieus te nemen risico’s waren verbonden, had het naar het oordeel van het college in de rede gelegen om de hond (intraveneus) aan een infuus te leggen.

5.5. Beklaagde heeft niet betwist dat de hond niet bij bewustzijn was toen klaagster hem kwam ophalen en het dier ook nog geen poging had ondernomen om zijn kop op te tillen. Beklaagde kan dan ook worden verweten dat hij de hond desondanks met klaagster mee naar huis heeft gegeven. Naar vaste jurisprudentie behoort een dier dat na een operatie nog niet uit de narcose is ontwaakt, niet mee naar huis te worden gegeven. Terzijde wordt opgemerkt dat beklaagde niet nader heeft geconcretiseerd welke instructies er door hem terzake de nazorg zijn gegeven.

5.6. Voorts heeft beklaagde naar het oordeel van het college de volgende ochtend, toen klaagster telefonisch contact opnam en meldde dat de hond nog steeds niet bij bewustzijn was, niet de verantwoordelijkheid aan de dag gelegd die van een dierenarts mag worden verwacht. Gelet op het verstreken tijdsverloop na de ingreep en de melding dat de hond nog steeds niet bij kennis was, had het in de rede gelegen om hetzij een huisbezoek af te leggen, hetzij de hond direct naar de praktijk te laten komen dan wel klaagster naar een collega te verwijzen. Beklaagde heeft in deze een te afwachtende houding aangenomen. Daaraan kan niet afdoen dat hij op het moment dat hij klaagster te woord stond kennelijk met een operatie bezig was. Ook voor het overige heeft beklaagde voor zijn afwachtende beleid geen toereikende argumenten ingebracht.

5.7. Beklaagde heeft er verder voor gekozen om zonder enige vorm van klinisch onderzoek een injectiespuit met 1 ml Antisedan gereed te laten maken, die door klaagster kon worden opgehaald. Beklaagde had de hond sinds de operatie niet meer gezien en dus niet zelf vastgesteld of toediening van dit middel wel geïndiceerd was. Het betrof bovendien een UDD-gekanaliseerd diergeneesmiddel, dat slechts door een dierenarts zelf mag worden toegediend. Beklaagde heeft dus in strijd met de toepasselijke regelgeving de toediening van het middel aan klaagster althans haar partner overgelaten.

5.8. Beklaagde heeft in zijn verdediging weliswaar gesteld dat steeds in overleg en met instemming van klaagster en haar partner is gehandeld, echter in de verhouding professional versus leek ligt de verantwoordelijkheid voor de genomen beslissingen naar het oordeel van het college in hoofdzaak bij beklaagde, die een aantal onjuiste keuzes heeft gemaakt of voorgesteld, die de kansen van de hond mogelijk nadelig hebben beïnvloed. Overigens is in dat verband door klaagster gesteld dat beklaagde haar niet heeft geïnformeerd over het feit dat er buiten gangbare protocollen werd gewerkt en dat haar door beklaagde geen alternatieven, opties of keuzes zijn voorgehouden.

5.9. Op grond van het vorenstaande is het handelen van beklaagde een optelsom geweest van lichtvaardige en onverantwoordelijk keuzes en is sprake van een ernstig tekortschieten in de medische zorg die beklaagde als dierenarts jegens de hond had behoren te betrachten. Dat de gemaakte keuzes met name lijken te zijn ingegeven door drukke werkzaamheden (kennelijk met werktijden van 80-100 uur per week) en gebrek aan tijd of mankracht, laat onverlet dat van beklaagde in het belang van de hond had mogen worden verwacht de zaken anders te organiseren en andere keuzes te maken. Beklaagde heeft te stellig vertrouwd op een goede afloop en tijdens de mondelinge behandeling ook onvoldoende blijk gegeven van het besef dat met het maken van andere keuzes, als eerder of elders opereren met goede nazorg, er mogelijk een grotere kans op een gunstigere afloop zou kunnen zijn geweest. In aanmerking genomen de ernst van de feiten en nu de kans op herhaling niet kan worden uitgesloten, acht het college een voorwaardelijke schorsing op zijn plaats, als na te melden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond.

legt beklaagde de maatregel op van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaar, die ingaat op de dag dat deze uitspraak onherroepelijk is geworden, een en ander als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub e juncto artikel 17 lid 1 van Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering. drs. M. Lockhorst en drs .B.A.M. Austie en, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.