ECLI:NL:TDIVTC:2013:13 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/53

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:13
Datum uitspraak: 27-06-2013
Datum publicatie: 12-08-2013
Zaaknummer(s): 2012/53
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde zou hond verkeerd hebben behandeld door het te strak aanleggen van een steunverband. Ongegrond.

X,      klaagster

tegen

Y,    beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift. Klaagster heeft vervolgens afgezien van de mogelijkheid een akte van repliek in te dienen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 april 2013. Beklaagde was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Klaagster was niet aanwezig. 

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde de hond van klaagster verkeerd  heeft behandeld door het te strak aanleggen van een verband, als gevolg waarvan de hond onnodig heeft geleden en voor klaagster schade is ontstaan. 

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Zwitserse Witte Herder met de naam XXXXX, geboren op 17 maart 2008.

3.2. Op 16 oktober 2011 heeft beklaagde de hond van klaagster onderzocht omdat het dier kreupel liep en de linkervoorpoot niet belastte. In de patiëntenkaart wordt vermeld dat de hond een jaar eerder een middenvoetbeentje had gebroken. Beklaagde heeft een röntgenfoto gemaakt en de hond een injectie met Rymadil toegediend en 15 tabletten Rimadyl voorgeschreven.

3.3. Een dag later, op 17 oktober 2011, is de hond opnieuw door beklaagde onderzocht omdat geen verbetering was ingetreden en de hond kreupel bleef lopen. Beklaagde heeft bij dit consult een steunverband aangelegd, waarbij de tenen vrij bleven.

3.4. Op 19 oktober 2011 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde omdat de tenen van de hond er verdikt uitzagen. Van de zijde van beklaagde is gesteld dat klaagster niet in de gelegenheid was om met de hond naar de praktijk te komen, dat een assistente klaagster heeft geadviseerd om het verband los te maken en eventueel later op de avond opnieuw contact op te nemen met de dienstdoende dierenarts, wanneer de situatie niet was verbeterd. Klaagster heeft in de klacht gesteld dat haar is geadviseerd het voorste stukje van het verband af te knippen, hetgeen geen resultaat zou hebben geboden.

3.5. Op 20 oktober 2011 heeft klager opnieuw telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde. Tijdens het telefoongesprek bleek dat klaagster het verband nog niet had losgemaakt.  De assistente heeft toen -naar beklaagde ter zitting heeft verklaard-  het klemmende advies gegeven dit direct te doen. Bij het losmaken van het verband constateerde klaagster een grote wond en is zij met de hond naar de praktijk van beklaagde gekomen. Aldaar heeft een collega vastgesteld dat sprake was van een diepe necrotiserende wond. De wond is gespoeld met

Betadine en Baytril, waarna de poot opnieuw licht is verbonden. Verder heeft de hond injecties met Amoxoral en Carporal toegediend gekregen en is een antibioticumkuur (Clavubactin) voor een periode van twee weken voorgeschreven. Met klaagster werd een vervolgafspraak gemaakt voor de volgende dag.

3.6. Klager heeft die vervolgafspraak niet afgewacht, maar heeft een andere dierenarts benaderd die de verdere behandeling heeft overgenomen. Bij de opvolgende dierenartsenpraktijk is aan de linkervoorpoot  een abcederende/ necrotiserende infectie met veel zwelling en weefselverval vastgesteld. Bij de daarop volgende behandeling is in eerste instantie onder meer het afgestorven weefsel verwijderd en is de poot opnieuw verbonden en heeft medicamenteuze behandeling (Metacam, Amoxycilline, Synulox) plaatsgevonden. Vervolgens heeft frequent verbandwisseling plaatsgevonden en is besloten de wond per secundam te laten genezen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in een procedure als de onderhavige geen bezwaren tegen de hoogte van de rekening van een dierenarts in behandeling kunnen worden genomen en dat evenmin schadevergoedingen kunnen worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken zijn hier niet gebleken.

5.3. Naar het oordeel van het college is onvoldoende kunnen blijken dat door beklaagde bij haar onderzoek en de behandeling van de hond verwijtbare fouten zijn gemaakt die het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel zouden rechtvaardigen. Beklaagde heeft de hond op 16 oktober 2011 klinisch onderzocht en tevens röntgenfoto’s gemaakt om een fractuur uit te sluiten. Zij stelde vast dat het linker carpus iets gezwollen was en dat het buigen en strekken van het carpus pijnlijk bleek te zijn. Hoewel uit de patiëntenkaart niet kan worden afgeleid dat beklaagde de temperatuur van de hond heeft opgenomen en bloed heeft afgenomen, valt naar het oordeel van het college de keuze van beklaagde te billijken om in eerste instantie te volstaan met een medicamenteuze behandeling van de zwelling en bestrijding van de pijn.

5.4. Omdat de situatie niet verbeterde heeft beklaagde de volgende dag een steunverband aangelegd in de vorm van een polstering en coflex/vetrap. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat zij aan de echtgenoot van klaagster heeft laten zien dat er ruimte zat tussen de huid en het verband en dat de tenen ook vrij waren. Beklaagde heeft verder onweersproken gesteld dat de instructie is gegeven om het verband te verwijderen als dit te strak zou komen te zitten en dan contact met de praktijk op te nemen.

5.5. Evenmin heeft klaagster betwist dat de praktijkassistente tijdens het telefoongesprek op 19 oktober 2011, waarbij klaagster meldde dat de tenen van de hond er verdik uitzagen, klaagster heeft geadviseerd om met de hond naar de praktijk te komen en, toen dit niet mogelijk bleek, het verband los te maken en zonodig later op de avond weer contact op te nemen wanneer er geen verbetering zou zijn opgetreden. Tot slot heeft beklaagde onweersproken gesteld dat klaagster het verband eerst de volgende dag na een klemmend advies van de assistente heeft los gemaakt.

5.6. Op grond van het vorenstaande en nu de stellingen van beklaagde niet of onvoldoende zijn bestreden, is niet kunnen blijken dat beklaagde bij het aanleggen van het verband onjuist heeft gehandeld en gaat het college er vanuit dat door of namens beklaagde meermaals is geadviseerd om het verband los te maken, welke advies door klaagster niet althans eerst op 20 oktober 2011 is opgevolgd en dat beklaagde vervolgens niet meer in de gelegenheid is gesteld om op de ontstane problemen nog actie te ondernemen. Dit brengt mee dat niet althans onvoldoende is komen vast te staan dat beklaagde met betrekking tot de hond van klaagster veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.G. Neuteboom en drs .B.A.M. Austie, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.