ECLI:NL:TDIVBC:2013:8 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2013/05

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2013:8
Datum uitspraak: 21-11-2013
Datum publicatie: 28-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2013/05
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling kat, een Europese korthaar, geboren op 1 mei 1988, die benauwd was, veel dronk en plaste. Gebitsbehandeling.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 21 november 2013

in de zaak VB 13/05 van

X, dierenarts te A,

beklaagde in eerste aanleg, appellante van een uitspraak van 4 april 2013 van het Veterinair Tuchtcollege (2012/6),

hierna te noemen: dierenarts

tegen

Y, wonende te A,

klager in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep en tevens appellant van voormelde uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege,

hierna te noemen: klager.                        .

1      Het geding

Bij beroepschrift van 24 mei 2013 is de dierenarts bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 4 april 2013, voor zover daarbij de klacht van klager, dat zij tekort is geschoten in de medische zorg jegens zijn poes, gegrond is verklaard en haar een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 is gegeven.

Klager heeft bij brief van 15 mei 2013, gericht aan het Veterinair Tuchtcollege, naar het Veterinair Beroepscollege begrijpt, beoogd beroep in te stellen tegen genoemde uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege en heeft bij brieven van 6 juni en 18 september 2013 zijn beroep nader toegelicht en tevens op het beroepschrift van de dierenarts gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 4 oktober 2013, waar de dierenarts, bijgestaan door

Z, en klager hun standpunten hebben toegelicht.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De voorgeschiedenis

2    Het Veterinair Tuchtcollege heeft de voorgeschiedenis van de zaak als volgt

weergegeven, daarbij de dierenarts aanduidend als beklaagde:

“3.1. De zaak heeft betrekking op de poes van klager, een Europese Korthaar met de naam Gina, geboren op 1 mei 1988. Op 1 november 2011 is de poes door de vaste dierenarts van klager onderzocht na een acute epileptiforme aanval. Deze dierenarts heeft na het onderzoek ter ondersteuning het middel Fortekor in tabletvorm voorgeschreven.

3.2. Klager heeft zich op 27 november 2011, overigens zonder zijn poes bij zich te hebben, voor de eerste maal tot beklaagde gewend en daarbij om een herhalingsrecept voor het middel Fortekor gevraagd. Omdat beklaagde de door de vaste dierenarts voorgeschreven dosering laag vond, heeft zij besloten één strip met tabletten van een soortgelijk, maar onder een andere naam geregistreerd middel (Benakor) voor te schrijven en klager gevraagd om haar de patiëntenkaart van de eigen dierenarts te doen toekomen en eventueel een vervolgafspraak te maken.

3.3. Op 1 december 2011 meldde klager zich met de poes op de praktijk van beklaagde, onder meer omdat het dier wat benauwd was, veel dronk en plaste en last van vlooien had. Long- en hartauscultatie leverden geen afwijkingen op. Bij het klinisch onderzoek heeft beklaagde, naar zij heeft gesteld, onder meer geconstateerd dat de poes een vieze mond en een vies gebit met extreem veel tandsteen, pus en zowel een gat in het slijmvlies linksboven bij de grote knipkies als in de kaak had. Volgens beklaagde gaf de poes haar pijn en onbehagen aan door middel van het klauwen van de voorpoten naar haar mond. Beklaagde heeft tevens vastgesteld dat de poes vermagerd was en dat er sprake was van een slechte huidelasticiteit, mogelijk tengevolge van  ouderdom dan wel uitdroging. Tijdens het onderzoek loosde de poes een flinke hoeveelheid urine op de behandeltafel, die nagenoeg kleur- en reukloos was, hetgeen volgens beklaagde kon wijzen op een nierprobleem, suikerziekte of nog een aantal andere aandoeningen. Beklaagde heeft gesteld dat het gebit het grootste probleem vormde en dat behandeling min of meer noodzakelijk was, omdat niets doen geen optie was en klager zijn kat ook niet wilde laten inslapen. Tussen partijen is in geschil of de verschillende behandelopties voorafgaande aan de ingreep zijn besproken. Beklaagde heeft de poes met een zuurstofmasker en isofluraan onder narcose gebracht, er is pijnstilling en antibiotica toegediend en het gebit is behandeld, waarbij tandsteen is  verwijderd en de bewuste knipkies is getrokken. Na de operatie moest de poes langer op de praktijk blijven vanwege zuurstoftekort en is ze ook in een zuurstofkooi geplaatst. Klager is naar huis gegaan en kreeg in de loop van de middag het bericht dat het slechter met de poes ging. Bij aankomst op de praktijk werd hem medegedeeld dat zijn poes was overleden.”

3       De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

3.   Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht –naar het Veterinair Beroepscollege begrijpt: gedeeltelijk- gegrond verklaard en daartoe als volgt overwogen, daarbij de

dierenarts aanduidend als beklaagde:

“5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de poes van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Beklaagde stelt dat zij met klager de verschillende behandelopties heeft besproken, maar klager betwist dat uitdrukkelijk, althans heeft hij gesteld dat beklaagde daarover eerst na het overlijden van de poes heeft gesproken. Nu de lezingen van partijen daarover tegenstrijdig zijn, is niet met zekerheid vast te stellen hoe de feiten op dit punt precies zijn geweest. Evenmin kan met zekerheid worden vastgesteld of er door beklaagde bij klager op incorrecte wijze is aangedrongen om met de ingreep in te stemmen. De lezingen lopen voorts uiteen waar het gaat om de vraag of klager, mede gelet op de leeftijd en conditie van de kat, voldoende duidelijk op het narcoserisico is gewezen. Ook met betrekking tot dit verwijt is er teveel onduidelijkheid over de feitelijke gang van zaken. De genoemde klachtonderdelen kunnen om die reden dan ook niet slagen.

5.3. Beklaagde heeft gesteld dat klager geen euthanasie wilde, dat niet behandelen geen optie was en dat er toen geen andere keus resteerde dan een gebitsbehandeling, die noodzakelijk was vanwege de pijn die de poes leed en vanwege het risico dat er bacteriën in het bloed konden komen en infecties aan hartkleppen en/of nieren konden veroorzaken. Beklaagde heeft verder gesteld dat de vochtbalans zodanig was dat het afnemen van voldoende bloed voor onderzoek naar bijv. lever- en nierfunctie waarschijnlijk niet mogelijk zou zijn en voor de poes ook teveel stress zou opleveren. Beklaagde stelt om die reden van verder onderzoek af te hebben gezien.

5.4. Het college overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat er sprake was van zodanig acute omstandigheden dat er terstond een gebitsbehandeling moest worden uitgevoerd. Het is weliswaar aannemelijk dat de poes mede als gevolg van de ontstoken knipkies pijn leed, maar die pijn had in eerste instantie adequaat met medicatie kunnen worden bestreden. Nu op basis van de bevindingen bij het klinisch onderzoek niet kon worden uitgesloten dat de poes was uitgedroogd en er mogelijk sprake was van een nier- of leverproblemen, had het in de rede gelegen dat beklaagde in eerste instantie had gekozen voor pijnbestrijding en stabilisatie van de poes door middel van het toedienen van vocht, waarna het wel mogelijk zou zijn geweest voldoende bloed af te nemen voor onderzoek naar leverwaarden en nierfuncties en eventuele andere aandoeningen op te sporen. Opmerking verdient in dit verband dat beklaagde, nu de poes tijdens het klinisch onderzoek naar eigen zeggen spontaan urine loosde, op eenvoudige wijze wat had kunnen opvangen teneinde een eventueel nierprobleem, suikerziekte of nog andere aandoeningen vast te stellen. Op basis van de aldus verkregen gegevens had vervolgens al dan niet na doorverwijzing veel beter het verdere verloop van het behandeltraject bepaald kunnen worden en was duidelijk geweest of en zo ja, welke behandeling het eerst en het meest in de rede lag c.q. noodzakelijk was, afgezet ook tegen de leeftijd van de kat (23 jaar) en de conditie waarin ze verkeerde. Nu beklaagde dat heeft nagelaten en zonder acute noodzaak vrijwel direct is overgegaan tot de gebitsbehandeling, die niet zonder risico’s was, heeft zij naar het oordeel van het college in veterinaire zin niet gehandeld als van haar als dierenarts in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De klacht is in zoverre gegrond en het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden. “

4        De grieven en het verweer

          4.1  De dierenarts heeft in beroep aangevoerd, dat zij er, gelet op de door haar geconstateerde ernst van de gebitsproblemen, die ernstige pijn moeten hebben veroorzaakt en bovendien het risico inhielden van een bacteriële infectie elders, voor gekozen heeft onmiddellijk het gebit te behandelen. Bij deze keuze zegt zij rekening te hebben gehouden met mogelijke andere onderliggende problemen (nierfalen en/of uitdroging en andere chronische aandoeningen). Zij heeft daarom gekozen voor een aangepaste narcose en na afloop van de ingreep voor het toedienen van antibiotica, pijnstilling en een intra-abdominaal infuus. Haar behandeling zou dan ook niet anders zijn geweest, als uit pre-anesthetisch bloedonderzoek nierfalen, leverfalen dan wel uitdroging zou zijn komen vast te staan. Ten onrechte heeft het Veterinair Tuchtcollege dan ook overwogen, dat zij door bedoeld onderzoek na te laten en vrijwel direct over te gaan tot de gebitsbehandeling in veterinaire zin niet heeft gehandeld als van haar als dienarts in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.

          4.2  Klager heeft in beroep aangevoerd, dat hij, gelet op de door hem geschetste gang van zaken voorafgaand aan de gebitsbehandeling en op de door hem weergegeven omstandigheden, waaronder zijn poes na die behandeling is overleden, van mening is, dat het Veterinair Tuchtcollege een zwaardere maatregel had dienen op te leggen.

5       De beoordeling van het beroep van de dierenarts

         5.1  Het Veterinair Beroepscollege is met het Veterinair Tuchtcollege van oordeel, dat niet is gebleken dat er sprake was van zodanig acute omstandigheden dat er terstond een gebitsbehandeling moest worden uitgevoerd. Klager is op 1 december 2011 met de poes naar de dierenarts gegaan, onder meer omdat het dier wat benauwd was, veel dronk en plaste en last van vlooien had. Klager heeft naar zijn zeggen niet gemerkt, dat de poes last van een pijnlijk gebit zou hebben. De benauwdheid is ook door de dierenarts geconstateerd en zij heeft verondersteld, dat deze werd veroorzaakt door de hevige pijn vanwege de ontstekingsprocessen in de bek, die weer veroorzaakt zouden worden door het –naar zij inmiddels had vastgesteld- zeer slechte gebit van de poes. Daarom was naar haar mening onmiddellijk ingrijpen (onder narcose) noodzakelijk.

Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege valt niet uit te sluiten, dat de benauwdheid van de poes echter ook een heel andere oorzaak heeft gehad, die een contra-indicatie voor een narcose zou kunnen zijn geweest. Omdat naar het oordeel van de dierenarts uit klinisch onderzoek was gebleken, dat de poes benauwd en uitgedroogd was en een ernstige infectie van het mondslijmvlies had, had het op de weg van de dierenarts gelegen eerst te kiezen voor infectiebestrijding (antibiotica), pijnbestrijding (analgetica) en het op peil brengen van de vochtbalans door middel van het toedienen van een vochtinfuus. Vervolgens had zij aan de hand van nader onderzoek dienen na te gaan aan welke aandoeningen de poes zou kunnen lijden (nier- of leverproblemen of nog andere aandoeningen) om op grond daarvan op verantwoorde wijze een verder behandeltraject te kunnen bepalen. Niet is gebleken, dat enig uitstel van de gebitsbehandeling (en wel om de algehele conditie van de poes te verbeteren) zou hebben kunnen leiden tot verslechtering van het algemeen welzijn van de poes, mede gezien het feit, dat uit de ernst en de omvang van de aandoeningen in de bek van de poes viel af te leiden, dat deze aandoeningen duidelijk niet van recente datum waren. Een nader pre-anesthetisch onderzoek was naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege mogelijk en noodzakelijk geweest.

         5.2  Het door de dierenarts aangevoerde argument om direct tot gebitsbehandeling over te gaan, omdat sprake was van een risico op bacteriële infecties, overtuigt het Veterinair Beroepscollege niet. Bedoeld risico kan immers worden ingeperkt door het zo nodig toedienen van antibiotica. 

         5.3  Het vorenoverwogene brengt met zich, dat de grieven van de dierenarts geen doel treffen. Met het Veterinair Tuchtcollege acht het Veterinair Beroepscollege het opleggen van de maatregel van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 voor het onderhavige geval passend en geboden.

De beoordeling van het beroep van klager

5.4   Wat betreft hetgeen door klager in beroep is aangevoerd kan het Veterinair

Beroepscollege zich verenigen met hetgeen het Veterinair Tuchtcollege

hierover onder 5.2 heeft overwogen. Gelet op hetgeen het Veterinair Beroepscollege

onder 5.3 heeft overwogen, treft de grief van klager, dat het Veterinair Tuchtcollege

een zwaardere maatregel had dienen op te leggen, geen doel.

5.5.   Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven van zowel de dierenarts als klager niet slagen, zodat als volgt dient te worden beslist.

6     De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege in het beroep van de dierenarts en klager:

-verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. Y.A.J.M. van

Kuijck, mr. J.L.W. Aerts, drs. N.H. Lieben (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts),

in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken

door de voorzitter te Den Haag op 21 november 2013 in  tegenwoordigheid van de

secretaris.

w.g. secretaris                                                      w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris