ECLI:NL:TDIVBC:2013:2 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage 2012/13

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2013:2
Datum uitspraak: 24-01-2013
Datum publicatie: 24-01-2014
Zaaknummer(s): 2012/13
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Euthanasie kat, een Europese korthaar, geboren op 1 juni 1005, die al geruime aan botkanker leed.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 24 januari 2013

in de zaak VB 12/13 van

mw.X, wonende te A,

klaagster in eerste aanleg, appellante van een uitspraak

van 30 maart 2012 van het Veterinair Tuchtcollege (2011/59),

hierna te noemen: klaagster,

tegen

 Y, dierenarts te A,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.                        .

1      Het geding

Bij beroepschrift van 10 mei 2012 is klaagster bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 30 maart 2012, waarbij haar klacht tegen de dierenarts ongegrond is verklaard .

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege,  gehouden op 30 november 2012, waar dhr.Z namens klaagster en de dierenarts hun standpunten hebben toegelicht. Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De voorgeschiedenis

         Het gaat in deze zaak om de volgende vaststaande feiten:

2.1      Omdat de kat van klaagster, een Europese korthaar m et de naam Tijger, geboren op

1 juni 1995 al geruime tijd aan botkanker leed en de gezondheid van het dier gaandeweg verslechterde, hebben klaagster en haar partner, de heer Z, eind mei 2010 de dierenarts verzocht de kat bij hen thuis te laten inslapen. Aan dit verzoek heeft de dierenarts gehoor gegeven.

2.2    Daartoe is de dierenarts op 31 mei 2011 tezamen met zijn assistente bij klaagster thuis gekomen om de kat te euthanaseren. Na een inleidend gesprek heeft de dierenarts de kat opgepakt en hem middels een injectie premedicatie toegediend in de rugspier. Hierop reageerde de kat met gillen en probeerde te vluchten. De assistente heeft de kat weer opgepakt en de dierenarts heeft vervolgens de kat een aanvullende injectie met Diazepam gegeven om de kat dieper in slaap te laten komen. Vervolgens heeft de dierenarts de laatste intracardiale injectie toegediend, waarna de kat is overleden.

3.      De klacht en het verweer

3.1     Klaagster stelt zich op het standpunt dat de dierenarts de euthanasie onjuist heeft uitgevoerd. Zij verwijt de dierenarts de sedatie zodanig hardhandig te hebben geïnjecteerd dat de kat is gaan tegenstribbelen en gillen, hetgeen zij aanduidt als dierenmishandeling. Daarbij heeft de dierenarts ondanks het uitdrukkelijk verzoek van klaagster geweigerd de kat de injecties toe te dienen, terwijl de kat op haar schoot lag.

 3.2   De dierenarts heeft  gemotiveerd verweer gevoerd, waarop voor zover voor de beoordeling  in beroep van belang hieronder zal worden ingegaan.

  4       De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

 4.1   Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard en daartoe voor zover in beroep relevant als volgt overwogen, daarbij de dierenarts aanduidend als beklaagde:

  “5.2. Het college stelt voorop dat het euthanasieproces van een dier voor diereigenaren doorgaans een emotionele en belastende gebeurtenis is, op grond waarvan van de betrokken dierenarts mag worden verwacht voorzichtig en zorgvuldig te werk te gaan. Dit neemt evenwel niet weg dat vooraf nimmer kan worden gegarandeerd dat een euthanasieproces perfect verloopt.

5.3….. In ieder geval heeft beklaagde er naar het oordeel van het college om een begrijpelijke en verdedigbare reden voor gekozen om de injecties aan de kat niet op schoot van klaagster toe te dienen, namelijk om ‘prikincidenten’ en plotselinge afweerbewegingen van de kat te voorkomen, in ogenschouw genomen dat de gebruikte diergeneesmiddelen ook voor de mens gevaarlijk kunnen zijn.

5.4. Het college overweegt voorts dat de door beklaagde toegepaste wijze van euthanaseren, waarbij een dier eerst middels een intramusculaire injectie wordt gesedeerd en vervolgens intracardiaal een letale injectie krijgt toegediend, volstrekt gangbaar en binnen de diergeneeskunde algemeen aanvaard is. Er zijn verder geëigende diergeneesmiddelen toegepast (Vetranquil / Ketamine / Diazepam / Euthasol) en het is niet ongebruikelijk om de injectie met premedicatie in een rugspier van een dier toe te dienen. Niet gebleken is dat dit niet juist is geschied en dat beklaagde bijv. een botwervel ( VBC: bedoeld wordt ruggewervel)  zou hebben geraakt, terwijl niet verwijtbaar kan worden geacht dat er soms extra premedicatie moet worden toegediend. Het kan voorts helaas niet altijd worden voorkomen dat een intramusculaire injectie een pijnreactie teweeg brengt, hetgeen hier kennelijk het geval is geweest, hoe naar en vervelend dit voor een diereigenaar ook is. Beklaagde heeft gecontroleerd of de kat voldoende diep onder narcose was geraakt en hij is vervolgens tot euthanasie overgegaan. Op grond van het voorgaande heeft het college geen aanwijzingen die de conclusie rechtvaardigen dat er door beklaagde in deze veterinair onjuist en verwijtbaar is gehandeld. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.”

5       De beoordeling van het beroep

5.1    Klaagster is tegen deze beslissing in beroep gekomen. Zij volhardt in beroep bij haar stelling dat de dierenarts veterinair onjuist heeft gehandeld bij het euthanasieproces, hetgeen de dierenarts opnieuw gemotiveerd heeft bestreden.

5.2     In geding is of de dierenarts te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster.

5.3     Ter zitting heeft klaagster haar visie op de gang van zaken nog als volgt aangevuld. Zij erkent dat de dierenarts haar vooraf heeft uitgelegd waarom hij de injecties niet zou toedienen terwijl de kat ingevolge haar wens bij haar op schoot lag. Zij is het met deze zienswijze van de dierenarts niet eens.

5.4     Hierin kan het Veterinair Beroepscollege klaagster niet volgen. Het College kan zich verenigen met de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege, zoals weergegeven in zijn rechtsoverweging 5.2, 5.3 en 5.4.  Het enkele feit dat klaagster de visie van de dierenarts niet deelt omdat volgens klaagster in eerdere gevallen van euthanasie haar wens om een kat bij het injecteren  op haar schoot te houden steeds zou zijn gehonoreerd, maakt dit niet anders. De dierenarts heeft voor een algemeen aanvaarde, verantwoorde werkwijze gekozen na uitleg daarover aan klaagster en mocht daarbij de uitdrukkelijke wens van klaagster passeren. Het Veterinair Beroepscollege wijst op het ervaringsfeit dat een kat bij toediening van de eerste intramusculaire injectie tot sedatie heftig kan reageren en tegenstribbelen. Kennelijk is dat in dit geval ook gebeurd.

5.5     Voor zover klaagster in beroep ook nog heeft willen stellen dat ook overigens de wijze, waarop de dierenarts de euthanasie heeft verricht, niet strookt met de daartoe in acht te nemen standaard, passeert het Veterinair Beroepscollege ook deze stelling onder verwijzing naar hetgeen het Veterinair Tuchtcollege daartoe onder rechtsoverweging 5.4 heeft overwogen.

5.6     Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de bezwaren van klaagster ongegrond

   zijn en dat het beroep dient te worden verworpen.

6.             De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege

verwerpt het beroep.

      Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. I.M. Davids,

      mr. J.M. Willink, drs. N.H. Lieben (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in

       tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken

      door de voorzitter te Den Haag op 24 januari 2013 in tegenwoordigheid van de

      secretaris.

      w.g. secretaris                                                                  w.g. voorzitter

      Voor eensluidend afschrift,

       secretaris