ECLI:NL:TDIVBC:2013:16 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2013-04

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2013:16
Datum uitspraak: 11-12-2013
Datum publicatie: 27-03-2014
Zaaknummer(s): VB 2013-04
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Onderzoek hond, Siberische husky, geboren op 10 oktober 2002, die lusteloos was, zwaar ademde en last had van kokhalzen.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 11 december 2013

in de zaak VB 13/04 van

X en Y, wonende te A,                              

klagers in eerste aanleg, appellanten van een uitspraak

van 17 januari 2013 van het Veterinair Tuchtcollege (2011/117),

hierna te noemen: klagers,

tegen

Z, dierenarts te B,

beklaagde in eerste aanleg, verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.

1      Het geding

Bij haar op 15 maart 2013 ingekomen beroepschrift zijn klagers bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 17 januari 2013, waarbij hun klacht tegen de dierenarts ongegrond is verklaard .

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 4 oktober 2013, waar klagers, bijgestaan door W, en de dierenarts, bijgestaan door V, hun standpunten hebben toegelicht.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

2.1        Het Veterinair Tuchtcollege heeft de voorgeschiedenis van de zaak als volgt weergegeven, waarbij de dierenarts is aangeduid als beklaagde:

          “3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Siberische husky met de naam Laska, geboren 10 oktober 2002.

          3.2. De hond stond in verband met een maligne lymfoom onder behandeling bij een specialist in Terneuzen en kreeg op diens advies om de dag Leukeran en Prednoral toegediend. De controles van de bloedwaarden werden aan de eigen dierenarts overgelaten.

          3.3. Op 29 juni 2011 kreeg de hond maagdarmklachten en last van braken en diarree. In verband hiermee heeft de eigen dierenarts de middelen Canikur Pro en Ulcogant voorgeschreven. Op zondag 3 juli 2011 was de hond lusteloos, ademde hij zwaarder dan normaal en had last van kokhalzen. De hond dronk weinig en had de vorige dag weliswaar gegeten, maar daarna gebraakt. Klaagster heeft beklaagde als dienstdoende dierenarts geconsulteerd. Uit de patiëntenkaart kan worden afgeleid dat beklaagde de hond klinisch heeft onderzocht, waarbij zij constateerde dat de hond mager was en een snelle, oppervlakkige en verscherpte ademhaling had. De slijmvliezen waren bleek en de hond had een lichaamstemperatuur van 39,1 ºC. Bij buikpalpatie constateerde beklaagde een positieve undulatie, waarna werd besloten tot een punctie die volgens beklaagde direct 2,5 ml haemorrhagisch vocht opleverde.

          3.4. Over de inhoud van het advies dat beklaagde vervolgens heeft gegeven, lopen de lezingen van partijen uiteen, behalve dan dat niet in geschil althans voldoende aannemelijk is dat beklaagde klaagster heeft medegedeeld dat de situatie ernstig was. Waar klaagster stelt dat beklaagde enkel geadviseerd heeft om de hond bij haar in de praktijk achter te laten voor een operatie, stelt beklaagde dat zij klaagster verschillende opties heeft voorgelegd zoals het maken van een röntgenfoto of een exploratieve laparotomie ter verkrijging van een diagnose, waarvoor stabilisatie gewenst was. Voorts stelt beklaagde dat zij klaagster heeft aangeraden om een en ander met het thuisfront te bespreken en eventueel contact op te nemen met de specialist bij wie de hond in verband met het lymfoom onder behandeling stond.

          3.5. Klaagster is na het consult bij beklaagde met haar hond naar huis gegaan en heeft gebeld met een directe collega van de specialist bij wie de hond onder behandeling stond. Na overleg werd een operatie door hen te risicovol geacht en afgeraden. Aangegeven werd dat eerst aan de hand van bloedonderzoek en een echo moest worden onderzocht wat de hond precies mankeerde.

          3.6. Tussen klaagster en de praktijk is contact geweest over het maken van een echo door een spoedkliniek te Amsterdam waarvoor een doorverwijzing van een dierenarts nodig was. Gebleken is dat beklaagde in eerste instantie enkele tevergeefse pogingen had gedaan om contact te krijgen met de spoedkliniek. Op enig moment heeft beklaagde contact kunnen krijgen met de spoedkliniek. Uit de stukken is gebleken dat zij haar bevindingen, daaronder een sombere prognose, heeft doorgegeven. Nadien is gebleken dat de spoedkliniek in Amsterdam heeft geweigerd een echo te maken.

          3.7. Wel heeft klaagster via een collega van de behandelend specialist een andere dierenarts in Amsterdam bereid gevonden om bloedonderzoek en een echo uit te voeren. Op de door deze dierenarts gemaakte echo werd door hem echter niets opvallends waargenomen en de bloeduitslag leverde alleen een teveel aan witte bloedplaatjes op. Deze dierenarts heeft vervolgens contact gehad met de collega van de behandelend specialist en heeft daarna per injectie Cerenia en Marbocyl toegediend. Klaagster is daarna met haar hond naar huis gegaan.

          3.8. Toen klaagster haar hond omstreeks half 3 in de nacht antibiotica tabletten wilde geven, opende de hond zijn ogen even, maar reageerde verder nauwelijks. Niet lang daarna stokte de ademhaling en is de hond overleden.

          3.9. Behalve tegen beklaagde heeft klaagster ook tegen de spoedkliniek in Amsterdam een klacht ingediend vanwege de weigering om een echo te maken. Deze klacht is echter door het college niet ontvankelijk verklaard. ”

2.2         De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende beoordeling:

          “5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

          5.2. Het college stelt voorop dat er geen sectie is verricht en dat de precieze doodsoorzaak niet duidelijk is geworden en ook geen oorzakelijk verband is vast komen staan tussen het handelen van beklaagde en het overlijden van de hond. In dat verband geldt overigens ook dat de dierenarts in Amsterdam die uiteindelijk een echo heeft gemaakt, het na diens onderzoek en na toediening van medicatie kennelijk verantwoord heeft gevonden om de hond mee naar huis te laten gaan.

          5.3. Hoewel er verschillende dierenartsen bij deze kwestie betrokken zijn geweest, ligt aan het college alleen ter beoordeling voor het veterinair handelen van beklaagde tijdens en na het bewuste consult op 3 juli 2011.

          5.4. Dienaangaande ziet het college te weinig aanleiding beklaagde te verwijten dat klaagster niet eerder dan 16.30 uur op de praktijk langs kon komen, nu beklaagde onbestreden heeft gesteld dat ze met de behandeling van een spoedpatiënt bezig was.

          5.5. Het college heeft verder geen aanwijzingen om aan te nemen dat het door beklaagde verrichte algemeen klinisch onderzoek niet naar behoren zou zijn geweest, noch dat haar conclusies als onjuist zouden moeten worden gekwalificeerd. Beklaagde constateerde dat de hond mager was, een lusteloze, lethargische indruk maakte, en een versnelde, oppervlakkige ademhaling had. Daarnaast constateerde ze dat de slijmvliezen bleek waren, dat er sprake was van een vertraagde CRT (capillary refill time), braakklachten en diarree, waarbij een punctie direct vocht opleverde. Zulks in combinatie met het feit dat uit de anamnese was gebleken dat de hond een maligne lymfoom had, acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde de prognose somber heeft ingeschat. Dat zij de door de behandelend specialist voorgeschreven injecties Marbocyl en Cerenia niet heeft toegediend, acht het college onvoldoende verwijtbaar. Beklaagde heeft gesteld dat toediening van die middelen niet afdoende zou zijn geweest, hetgeen naar het oordeel van het college gelet op haar bevindingen niet onbegrijpelijk of onaanvaardbaar kan worden geacht.

          5.6. De lezingen van partijen lopen uiteen over de opties die beklaagde bij het consult heeft voorgesteld. Waar klaagster stelt dat alleen over een operatie is gesproken, heeft beklaagde gesteld dat er gesproken is over verschillende opties ter verkrijging van een verdere diagnose, waarvoor zij de kans niet meer heeft gekregen. In ieder geval staat vast dat beklaagde heeft aangeboden om de hond op te nemen. Voor het overige kunnen de feiten niet worden vastgesteld en is niet komen vast te staan dat er geen extra onderzoeken ter verkrijging van een diagnose zijn voorgesteld, zoals beklaagde (lees: klaagster) stelt en klaagster (lees: beklaagde) betwist. Het college kan niet anders dan vaststellen dat beklaagde vervolgens slechts in de marge bij het verdere verloop betrokken is geweest en enkel nog met de spoedkliniek in Amsterdam heeft gebeld over een doorverwijzing. Voor zover die contacten niet direct tot stand kwamen, is onvoldoende gebleken dat zulks beklaagde kan worden verweten. Enerzijds heeft zij gesteld dat zij met een spoedpatiënt bezig was. Anderzijds is uit de stukken gebleken dat de spoedkliniek die avond slecht bereikbaar was.

          5.7. Dan resteert alleen nog de vraag of beklaagde kan worden aangerekend dat de spoedkliniek heeft geweigerd een echo te maken. Naar het oordeel van het college kan beklaagde in ieder geval niet worden verweten dat ze een sombere prognose heeft gesteld. Zoals gezegd was dit op basis van haar bevindingen niet onbegrijpelijk of onaanvaardbaar. De spoedkliniek had een eigen verantwoordelijkheid in deze en beklaagde heeft ter zitting verklaard dat zij er op basis van het telefoongesprek vanuit ging dat de spoedkliniek contact met klaagster op zou nemen en dat de hond daar terecht kon. Dat dit vervolgens niet is gebeurd kan beklaagde naar het oordeel van het college dan ook niet worden tegengeworpen.

          5.8. Voor wat betreft de vermeende slechte communicatie door beklaagde na het overlijden van de hond geldt dat bij het college niet kan worden geklaagd over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert, overigens nog daargelaten dat niet is komen vast te staan dat beklaagde het gesprek met klaagster bewust uit de weg heeft willen gaan.

          5.9. Op grond van het vorenstaande ziet het college onvoldoende aanleiding om beklaagde veterinair nalatig handelen te verwijten. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard. ”

3        De beoordeling van het beroep

3.1     Klagers betogen allereerst dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte heeft overwogen dat de dierenarts niet valt te verwijten dat klagers eerst om 16:30 uur op consult konden komen, omdat zij bezig was met een spoedpatiënt. Klagers voeren aan dat de dierenarts hen in dat geval naar een andere beschikbare dierenarts hadden moeten doorverwijzen, nu hun hond ook een spoedpatiënt was.

3.2     Het Veterinair Beroepscollege ziet, mede gelet op het geringe tijdsverloop tussen het telefonisch contact en het consult geen aanleiding de dierenarts te verwijten dat klagers niet eerder op de praktijk konden langskomen.

3.3     Klagers betogen in beroep voorts dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte heeft geoordeeld dat de dierenarts geen veterinair nalatig handelen valt te verwijten. Zij voeren aan dat de dierenarts hun hond de nodige zorg heeft onthouden als gevolg waarvan deze uiteindelijk is overleden. Hoewel geen sectie is verricht en de precieze doodsoorzaak niet is komen vast te staan, heeft de dierenarts volgens klagers onvoldoende onderzoek verricht naar de oorzaak van de klachten van hun hond. Ondanks dat klagers hebben aangegeven dat de hond enkele dagen daarvoor nog geen afwijkende bloedwaarden had en zich gedroeg als een normale, wat oudere hond, is zij ervan uitgegaan dat de klachten het gevolg waren van het maligne lymfoom. Voorts heeft zij geen cerenia- en marbocylinjecties toegediend, terwijl dit door de specialist waar de hond onder behandeling stond, was voorgeschreven in het geval de situatie van de hond zou verslechteren. Het Veterinair Tuchtcollege heeft volgens klagers niet onderkend dat de dierenarts een onjuiste diagnose heeft gesteld, hetgeen ook wordt bevestigd door een nadien door een andere dierenarts in Amsterdam uitgevoerd echo- en bloedonderzoek. Voorts voeren klagers aan dat het Veterinair Tuchtcollege niet heeft onderkend dat de dierenarts bij de verwijzing een zodanig sombere prognose heeft gegeven dat de spoedkliniek van het Medisch Centrum voor Dieren (hierna: de spoedkliniek) in Amsterdam uiteindelijk heeft geweigerd de hond in behandeling te nemen.

3.4     Het Veterinair Beroepscollege is met het Veterinair Tuchtcollege van oordeel, dat geen aanwijzingen aanwezig zijn dat het door de dierenarts verrichte algemeen klinisch onderzoek niet naar behoren zou zijn geweest, noch dat haar conclusies als onjuist zouden moeten worden gekwalificeerd. Dat de dierenarts gelet op haar bevindingen de injecties Marbocyl en Cerenia niet heeft willen toedienen is niet onbegrijpelijk of onaanvaardbaar. Zij heeft als dierenarts een eigen verantwoordelijkheid en heeft in redelijkheid de afweging kunnen maken dat de injecties niet afdoende zouden zijn geweest. Dat een andere dierenarts in Amsterdam, die klagers hebben bezocht nadat zij bij de spoedkliniek waren geweigerd, na aanvullend echo- en bloedonderzoek tot de conclusie is gekomen dat vrijwel geen vocht in de buikholte aanwezig was en de bloedwaarden niet zodanig waren dat dit de oorzaak van de verslechtering was, maken de conclusies van de dierenarts niet onjuist. Ook zij heeft op grond van haar bevindingen nader onderzoek noodzakelijk geacht en de hond om die reden uiteindelijk na overleg met klagers voor een echo doorverwezen naar de spoedkliniek in Amsterdam. Dat de dierenarts op grond van de anamnese en de aanwezigheid van een maligne lymfoom bij de hond de prognose somber heeft ingeschat, is naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege niet onbegrijpelijk en derhalve tuchtrechtelijk niet verwijtbaar.

3.5     Voorts betogen klagers dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte heeft geoordeeld dat het de dierenarts niet kan worden aangerekend dat de spoedkliniek heeft geweigerd een echo te maken.

3.6     De dierenarts heeft telefonisch contact gehad met de spoedkliniek, waarna zij, zoals zij heeft gesteld, er op grond van hetgeen zij met de spoedkliniek had besproken vanuit is gegaan dat de hond daar terecht kon en de spoedkliniek contact met klagers zou opnemen over de verdere behandeling van de hond. Een dergelijke doorverwijzing, waarbij de dierenarts telefonisch contact heeft met een spoedkliniek, is niet ongebruikelijk. In dit concrete geval zou het echter beter zijn geweest om zelf nog aan klagers te melden dat de spoedkliniek contact met hen zou opnemen. Dit geldt te meer nu sprake was van een doorverwijzing naar een spoedkliniek, waar verschillende dierenartsen en assistenten werkzaam waren. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege is het niet informeren van klagers in dit geval evenwel niet dusdanig ernstig van aard dat de dierenarts veterinair nalatig handelen kan worden verweten.

3.7     Klagers betogen dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte heeft overwogen dat tijdens het consult verschillende opties zijn besproken.

3.8     Dit onderdeel van de klacht berust op een onjuiste lezing van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege. Het Veterinair Tuchtcollege heeft onder 5.6 overwogen dat de lezingen van partijen uiteenlopen en dat de feiten hieromtrent niet kunnen worden vastgesteld. In een dergelijk geval, waarin op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, kan de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel volgens vaste tuchtrechtspraak niet gegrond worden bevonden. Dit rechtsoordeel berust niet op de opvatting dat het woord van klagers minder geloof verdient dan dat van de dierenarts, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke sanctie kan slechts worden gebaseerd op zodanige feiten en omstandigheden.

3.9     Tot slot betogen klagers dat zij ter zitting bij het Veterinair Tuchtcollege onvoldoende de gelegenheid hebben gekregen om hun standpunt toe te lichten. Voorts zijn zij naar eigen zeggen op onjuiste wijze door het Veterinair Tuchtcollege bejegend.

3.10   Voor zover klagers al ter zitting bij het Veterinair Tuchtcollege onvoldoende de mogelijkheid hebben gehad hun standpunten naar voren te brengen, zijn zij ter zitting bij het Veterinair Beroepscollege hiertoe uitgebreid in de gelegenheid gesteld. Om die reden kan dit onderdeel van het betoog in beroep niet slagen. Van een onjuiste bejegening door het Veterinair Tuchtcollege is voorts niet gebleken, zodat dit onderdeel van het betoog evenmin slaagt.

3.11   Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de betogen van klagers niet slagen en dat het beroep dient te worden verworpen.

4         De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege

- verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. Y.A.J.M. van Kuijck, mr. J.L.W. Aerts, drs. M.I. de Nijs (dierenarts) en drs. N.H. Lieben (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. drs. M. Rijsdijk, plv. secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 11 december 2013 in tegenwoordigheid van de plv. secretaris.

w.g. plv. secretaris                                                                  w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

plv. secretaris