ECLI:NL:TDIVBC:2013:15 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2012/15

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2013:15
Datum uitspraak: 25-04-2013
Datum publicatie: 28-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2012/15
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond, een Parson Russell terriër (teef), geboren op 29 oktober 2001, die na een ongelukkige sprong zich niet meer kon bewegen.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 25 april 2013

in de zaak VB 12/15 van

X, wonende te A,

klaagster in eerste aanleg, appellante van een uitspraak

van 30 maart 2012 van het Veterinair Tuchtcollege (2011/18),

hierna te noemen: klaagster,

tegen

Y, dierenarts te A,

beklaagde in eerste aanleg, verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.                        .

1      Het geding

Bij beroepschrift van 23 mei 2012 is klaagster bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 30 maart 2012, waarbij haar klacht tegen de dierenarts ongegrond is verklaard .

De dierenarts heeft hierop bij brief van 20 juni 2012 gereageerd. Voorts zijn ingekomen de brief van de dierenarts van 20 februari 2013 en de brieven van klaagster van 28 februari 2013, 4 maart 2013 en 6 maart 2013.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 14 maart 2013, waar de dierenarts met bericht van verhindering niet aanwezig was en klaagster haar standpunt heeft toegelicht. Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De feiten

2.1. Klaagster is eigenaar van de hond Annie, een Parson Russell terriër (teef), geboren 29 oktober 2001.

2.2. De dierenarts was in juni 2009 als dierenarts verbonden aan de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht.

2.3. Op zaterdag 27 juni 2009 heeft de hond in Duitsland tijdens een balspelletje een ongelukkige sprong gemaakt. Zij gilde, zakte in elkaar en kon zich niet meer bewegen.

2.4. Dezelfde dag heeft klaagster een Duitse dierenarts, Z, geconsulteerd. Deze heeft de hond onderzocht en röntgenfoto’s gemaakt. Deze dierenarts heeft blijkens de status een  paralyse van de achterpoten geconstateerd, met de verdenking van een discusprolaps/discopathie.  De hond heeft medicatie gekregen en deze dierenarts heeft  de hond een nacht ter observatie opgenomen. Toen op zondag 28 juni 2009 de gezondheidstoestand van de hond niet was verbeterd, heeft de dierenarts een doorverwijzing geadviseerd om een scan te laten maken en de hond te laten opereren. Bij brief van 17 mei 2010 heeft deze dierenarts haar bevindingen in juni 2009 als volgt gespecificeerd: “…Der Patient zeigte die Symptome eines akuten schmerzhaften Bandscheibenvorfalles mit Lähmung beider Hinterbeine und Muskelspasmus der Vorderbeine (Schiff Sherington Phänomen). Aufgrund der Symptomatik habe ich zu einer schnellstmöglichen Operation mit vorausgehendem CT/MRT geraten.”

2.5. Klaagster heeft vervolgens besloten met de hond naar de universiteitskliniek in Utrecht door te rijden om daar een dierenarts te consulteren, in de verwachting dat deze meteen een scan zou maken en de hond zou opereren. Klaagster  heeft met het oog daarop die zondag telefonisch contact gehad met een dierverzorger op de faculteit, die haar te kennen gaf dat de verwijzend dierenarts telefonisch contact diende op te nemen met de dienstdoende dierenarts op de universiteitskliniek. Dat was op dat moment  beklaagde. De dierverzorger heeft klaagster, die daar dringend om verzocht,  niet doorverbonden met de dierenarts. De Duitse dierenarts heeft telefonisch contact gehad met zijn Utrechtse collega.

2.6. Aangekomen op de universiteitskliniek heeft klaagster omstreeks 15.00 uur de dierenarts geconsulteerd. Deze heeft de hond onderzocht. De dierenarts heeft klaagster haar bevindingen meegedeeld als ook dat zij de hond als spoedgeval aanmerkte maar niet van dien aard dat de hond op deze zondag zou worden gescand of geopereerd. Klaagster was hierover ontevreden. De status vermeldt verder omtrent het onderzoek, voor zover van belang:

“Locomotie: Parese/-lyse post…symmetrisch. Wervelkolom Niet afwijkend…Pijnperceptie Niet afwijkend…. Conclusie ernstige parese posterior, acuut ontstaan gistermiddag. Laesie T2-L3: HNP type I, ruimteinnemend proces gezien verloop minder waarschijnlijk. Plan: pijnstilling, inplannen voor diagnostiek (MRI, myelogram?) en evt aansluitend OK. In principe staat de hond ingepland op dinsdag 30 juni.   De dierenarts heeft klaagster voorgehouden dat de inplanning voor verdere diagnostiek op maandag door een opname van de hond mogelijk bespoedigd zou kunnen worden. De hond is met toestemming van klaagster opgenomen. De hond heeft als pijnstilling Temgesic en Tramadol toegediend gekregen.

2.7. Vervolgens heeft  klaagster de dierenarts W, verbonden aan de Kliniek voor Specialistische Diergeneeskunde te Rotterdam telefonisch bereid gevonden de hond de volgende dag, maandag 29 juni 2009, te onderzoeken. Op zijn advies heeft klaagster Annie op zondagavond uit de kliniek in Utrecht opgehaald.

2.8. Op maandag 29 juni heeft de dierenarts W de hond onderzocht. Deze constateert een acuut paralyse posterior. De patiëntenkaart vermeldt onder meer :

“….Diepe piojn aanwezig : merkt het ook…Shiff verergerd < 1 dag Adv Best MRI. Evt Chir . Voor de MRI verwijst W klaagster naar de dierenarts V, verbonden aan de Dierenkliniek den Heuvel in Best. Deze maakt op maandag 29 juni de scan. De patiëntenkaart van V vermeldt  onder meer :

“MRI ivm paresis/paralysis posterior. Lijkt Shiff-Sherrington fenomeen te hebben… Verder is de nucleus van T11-13 te weinig zichtbaar en is er in het RM ter hoogte van deze T11-12 een vrij diffuus hematoom aanwezig…CONCLUSIE  HNP T11-12 met weinig compressie maar wel intramedullair hematoom en HNP T12-13 met nucleusmateriaal in wervelkanaal. ADVIES: terug naar Spec. Crama Rotterdam.

W heeft de hond op maandag 29 juni geopereerd, met als aanduiding in de verslaglegging: “Chirurgische decompressie” .

2.9. Annie is niet geheel restloos genezen.

 3.      De klacht en het verweer

 3.1     Klaagster verwijt de dierenarts -samengevat-, dat zij op zondag 29 juni 2009 ten aanzien van de hond Annie:

          a) een verkeerde diagnose heeft gesteld,

          b) ondanks de noodzaak daartoe de hond niet meteen heeft geopereerd,

          c) de hond onnodig heeft opgenomen in de kliniek,

d) ondeugdelijk met klaagster heeft gecommuniceerd.

3.2   De dierenarts heeft  gemotiveerd verweer gevoerd, waarop voor zover voor de beoordeling  in beroep van belang hieronder zal worden ingegaan.

  4       De beoordeling van het beroep

4.1.    Het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld geen althans onvoldoende aanleiding te zien om te oordelen dat de dierenarts veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en daarom de klacht ongegrond verklaard. Klaagster heeft de zaak in volle omvang aan het Veterinair Beroepscollege voorgelegd.

4.2     In geding is of de dierenarts te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster.

4.3    Voor zover klaagster zich erover beklaagt dat het Veterinair Tuchtcollege meer   geloof heeft gehecht aan hetgeen de dierenarts naar voren heeft gebracht dan aan hetgeen klaagster in dat verband heeft aangevoerd, stelt het Veterinair Beroepscollege het volgende voorop.

          In gevallen als het onderhavige, waarin partijen een verschillende lezing geven van       voor de beoordeling van een klacht relevante feiten en omstandigheden, het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit rechtsoordeel berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de dierenarts, doch op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke sanctie kan slechts worden gebaseerd op zodanige feiten en omstandigheden.

          Onjuiste diagnose en directe noodzaak tot behandeling?

4.4.    Klaagster stelt dat de dierenarts, anders dan de Duitse dierenarts eerder en W later de diagnose paralyse posterior, dus een volledige verlamming van de achterpoten heeft gemist, als ook het Shiff Sherrington syndroom aan de voorpoten. Met haar vaststelling dat slechts sprake zou zijn van een parese heeft de dierenarts volgens klaagster de situatie onderschat. Door deze omissie is zij ten onrechte niet terstond overgegaan tot opereren en is aan de hond de kans op een beter behandelingsresultaat ontnomen, aldus klaagster.

4.5.    Hierin kan het Veterinair Beroepscollege klaagster niet volgen.

          Het enkele feit dat de Duitse dierenarts klaagster zou hebben gewezen op de noodzaak dat Annie op zondag zou worden geopereerd, heeft haar wellicht gesterkt in haar verwachting dat de dierenarts in Utrecht die mening zou delen, maar die opvatting miskent dat, zoals het Veterinair Tuchtcollege ook overweegt, de dierenarts als specialist een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het vaststellen van de diagnose en van het meest aangewezen behandelplan. Blijkens de email van de Duitse dierenarts aan klaagster daterend uit september 2009 heeft de dierenarts al bij het telefonisch contact op zondag met haar Duitse collega van een terughoudende aanpak blijk gegeven tegenover haar. Er is dus geen sprake van een door de dierenarts gewekte, gerechtvaardigde verwachting dat Annie op zondag zonder meer zou worden geopereerd.  In zoverre valt de dierenarts niets te verwijten.

4.6.    Klaagster blijkt er vast van overtuigd dat er in geval van Annie sprake was van een paralyse, zoals door de Duitse dierenarts werd vastgesteld. Het Veterinair Beroepscollege wijst er volledigheidhalve op dat ook de dierenarts V blijkens zijn patiëntenkaart (ro 2.8) in het midden heeft gelaten of er sprake was van een paralyse dan wel parese posterior. Het Veterinair Beroepscollege zal hem daarin volgen. Zij neemt daarbij het volgende in aanmerking.

4.7.    Vaststaat dat ook de dierenarts van mening was dat er sprake was van een ernstige hernia en in die zin van een spoedgeval, als ook dat de hond geopereerd zou moeten worden.

          Partijen verschillen van mening over de directe noodzaak daarvan. De dierenarts heeft aangevoerd dat die noodzaak er op zondag 28 juni niet was. Voor die directe  noodzaak tot opereren is volgens haar niet zozeer een paralyse dan wel parese bepalend, maar de vraag of de hond nog een diepe pijnperceptie heeft. Zij stelt de aanwezigheid daarvan door onderzoek te hebben vastgesteld. Klaagster betwist weliswaar dat de dierenarts dit onderzoek heeft uitgevoerd, maar daar gaat het Veterinair Beroepscollege aan voorbij. In de door de dierenarts ingevulde status wordt deze constatering genoemd en ook de status van W maakt er melding van (ro 2.6., 2.8.). Wat nog opvalt is dat klaagster niet stelt dat W de hond al op zondag had kunnen en willen scannen en eventueel opereren.

          In deze situatie kon en mocht de dierenarts besluiten niet diezelfde dag tot opereren over te gaan, zich daarmee conformerend aan het beleid van de universiteitskliniek dat er daar in het weekend en ’s nachts alleen hernia’s worden geopereerd als er geen diepe pijn perceptie meer is. Zoals ook kan worden opgemaakt uit de brief d.d. 2 september 2009 van de voorzitter Patiëntenzorgcommissie,  U.

4.8.    Nu er naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege op zondag geen noodzaak tot opereren was, geldt dat eveneens voor de noodzaak een scan op zondag te laten maken. Klaagster trekt in twijfel dat de aanwezigheid van pijnperceptie de werkelijke reden van het uitstel van behandeling was. Volgens haar kon de hond in Utrecht niet geopereerd worden omdat het MRI apparaat van de kliniek, zoals haar door een medewerker van de kliniek was meegedeeld, stuk was en daardoor de voor de operatie noodzakelijke beeldvorming niet kon worden uitgevoerd, ook niet op maandag 29 juni.

4.9.    De dierenarts heeft hiertegenover gesteld dat zij weliswaar op vrijdag 26 juni tegen het einde van de middag bij geruchte had vernomen dat het MRI apparaat mogelijk kapot zou zijn. Dit gerucht werd evenwel niet bevestigd door de afdeling diagnostische beeldvorming. Na de aankomst van klaagster in Utrecht heeft de dierenarts geconstateerd dat geen van alle op maandag geplande scans was afgebeld. Zij meende daarom, aldus nog steeds de dierenarts, dat een mogelijke uitval van het MRI apparaat in elk geval op maandagochtend zou zijn verholpen.

4.10.  Of dit in feite zo was, is niet komen vast te staan.

          Anders dan klaagster stelt, heeft, behalve de afdeling diagnostische beeldvorming,  ook de neurochirurg de dierenarts daarover op zondag kennelijk geen volkomen uitsluitsel kunnen gegeven. Hij heeft haar laten weten, blijkens de eerder genoemde brief van U dat het MRI apparaat op maandag mogelijk niet beschikbaar zou zijn. De op maandag geplande MRI’s bevestigden op dat moment deze veronderstelling niet.

          Nu er op zondag ook geen directe noodzaak tot het maken van een scan was, kon de dierenarts toen volstaan met afwachten om te bezien of zij op maandagochtend de planning van de behandeling van Annie zou kunnen bespoedigen. Opname van de hond in de kliniek zou daarbij dienstig kunnen zijn. Daarom kan niet gezegd worden dat opname van Annie zonder meer overbodig was noch dat de dierenarts klaagster toen had moeten doorverwijzen, zoals klaagster de dierenarts nog verwijt.

4.11.  Op maandag is de dierenarts niet meer in actie hoeven komen. Klaagster heeft de hond op zondagavond uit de kliniek opgehaald, nadat zij inmiddels voor maandag de afspraak met de dierenarts W had gemaakt.

4.12.  Niet aannemelijk is dat door de handelwijze van de dierenarts de hond de kans op een beter behandelingsresultaat is ontnomen. Het Veterinair Beroepscollege onderschrijft de opvatting van de dierenarts dat bij een acute hernia de schade vooral wordt veroorzaakt door de klap, die zoals in het geval van de hond Annie bij de ongelukkige sprong op zaterdag de tussenwervelschijf tegen het ruggenmerg heeft gemaakt en de acute hernia heeft veroorzaakt. Dat dit in Annies geval anders was, is niet gebleken. Het door deze klap ontstane -ook volgens V vrij diffuus (dus verstrooid verspreid in het omliggend weefsel) - hematoom ter hoogte van T11-12 kan door een operatie niet worden weggenomen. Blijkens de patiëntenkaart van de dierenarts V was in dit geval sprake van weinig compressie. De oorzaak daarvan, het uittredende materiaal van de kern van de tussenwervelschijf, is door W operatief verwijderd. Aan de reeds bestaande schade doet dat weinig af.  

          Ondeugdelijke communicatie?

4.13.  Tot slot verwijt klaagster de dierenarts een gebrekkige manier van communiceren.

          Bij haar stelling dat de dierenarts klaagster bij haar eerste contact met de kliniek desgevraagd zelf telefonisch te woord had moeten staan, in plaats van dit over te laten aan een dierverzorger, verliest klaagster uit het oog dat het hier om een doorverwijzingskliniek gaat. Daarom wordt er de regel gehanteerd dat eerst de verwijzende dierenarts contact heeft met de dienstdoende dierenarts, zoals ook hier is gebeurd. Dat de dierenarts de dierverzorger tijdens het telefoongesprek met klaagster souffleerde zoals klaagster meent, wordt door de dierenarts ontkend, waardoor de juistheid van deze bewering niet vastgesteld kan worden.

          Voorts verwijt klaagster de dierenarts dat zij ten aanzien van de kapotte scan klaagster onjuist heeft voorgelicht. Deze opvatting is gebaseerd op klaagsters stelling dat de dierenarts op zondag wist of had moeten weten dat de scan ook op maandag niet operationeel zou zijn. En deze stelling is hierboven reeds verworpen.

          Vaststaat voorts dat de dierenarts haar voorgenomen behandelplan zoals in de status vermeld, met klaagster heeft besproken. Duidelijk was ook dat klaagster hierover niet was te spreken. In die situatie zou de dierenarts het resultaat van het cruciale onderzoek naar de pijnperceptie van de hond voor klaagster beter aanschouwelijk hebben kunnen maken, waardoor over dat punt het meningsverschil tussen partijen terstond had kunnen worden opgelost. Veterinair verwijtbaar is dit nalaten echter niet.

4.14.   Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de bezwaren van klaagster ongegrond  zijn en dat het beroep dient te worden verworpen.

5     De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

- verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. H.C. Cusell,

mr. J.M. Willink, drs. H.W. Wagenaar (dierenarts) en drs. C.W. Davidse (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 25 april 2013 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris