ECLI:NL:TDIVBC:2013:14 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2012/16

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2013:14
Datum uitspraak: 27-02-2013
Datum publicatie: 28-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2012/16
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling 14-jarige kat, een Europese korthaar, die vermagerde en lusteloos was.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 27 februari 2013

in de zaak VB 12/16 van

X, wonende te A,

klaagster in eerste aanleg, appellante van een uitspraak

van 27 april 2012 van het Veterinair Tuchtcollege (2011/35),

hierna te noemen: klaagster,

tegen

Y, dierenarts te A,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.                        .

1      Het geding

Bij beroepschrift van 20 juni 2012 is klaagster bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen bovengenoemde uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege waarbij de dierenarts de maatregel van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD) is opgelegd.

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 24 januari 2013, waar de dierenarts zijn standpunt heeft toegelicht. Klaagster heeft bij brief van 14 januari 2013 nog op het verweerschrift van de dierenarts gereageerd.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2          De voorgeschiedenis

2.1  Het gaat in deze zaak om de volgende vaststaande feiten:

a) Op 1 maart 2011 heeft klaagster de dierenarts geconsulteerd in verband met het feit dat haar veertien jaar oude kat, een Europese korthaar met de naam Appie, vermagerde en lusteloos was.

b) De dierenarts heeft de kat toen per injectie Convenia en Methylprednisolon toegediend, zonder voorafgaand bloedonderzoek.

c) Op 2 maart 2011 heeft de dierenarts op basis van een bloedonderzoek de diagnose Diabetes Mellitus vastgesteld.

c) Sinds het eerste consult is de gezondheidstoestand van de kat achteruit gegaan.

d) Op 8 maart 2011 heeft een opvolgend dierenarts op basis van een bloedonderzoek opnieuw vastgesteld dat sprake was van Diabetes Mellitus. Er heeft een behandeling plaatsgevonden met dieetvoer en kaliumtabletten. Blijkens de status is de kat op 11 maart 2011 aan een intraveneus infuus met fysiologisch zout gelegd. Toen de gezondheidstoestand van de kat verder verslechterde, is de kat in overleg met klaagster diezelfde dag geëuthanaseerd.

3.         De klacht en het verweer

3.1  In eerste aanleg heeft klaagster de dierenarts, kort gezegd, verweten dat hij op 1 maart 2011 de diagnose Diabetes Mellitus heeft gemist, toen de kat ten onrechte Methylprednisolon heeft toegediend en in de daaropvolgende dagen de nodige nazorg heeft onthouden.

4       De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

4.1  Het Veterinair Tuchtcollege heeft geconcludeerd dat de dierenarts verwijtbaar heeft gehandeld door de kat zonder waarschijnlijkheidsdiagnose een langwerkend (enkele weken) corticosteroïdpreparaat als Methylprednisolon toe te dienen, terwijl in dat geval een voorafgaande bloedonderzoek in de rede had gelegen.

Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht in zoverre gegrond verklaard en de dierenarts als maatregel een waarschuwing opgelegd.

4.2  Het Veterinair Tuchtcollege heeft verder overwogen:

“Overigens ziet het college geen aanleiding te oordelen dat beklaagde (is: de dierenarts, VBC) in het verdere traject, dus nadat hij de diagnose eenmaal had gesteld, veterinair nalatig heeft gehandeld.”

5    De beoordeling van het beroep

5.1 De dierenarts heeft in de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege berust. Dit brengt mee dat het Veterinair Beroepscollege voorbij dient te gaan aan het mondeling door de dierenarts ter zitting in beroep gedane verzoek tot verbetering van de motivering van het Veterinair Tuchtcollege. 

5.2  Klaagster heeft in beroep laten weten dat zij het eens is met de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege om de klacht gegrond te verklaren, doch dat zij bezwaar heeft tegen de overweging van het college, zoals hierboven in rechtsoverweging 4.2 geciteerd. Klaagster meent dat de dierenarts te kort is geschoten in de nazorg door de kat niet aan een intraveneus infuus te leggen alsook het toedienen van suikerwater te blijven voorschrijven en zo tegen beter weten in klaagster in de waan te laten dat de kat hierdoor zou opknappen.

5.3  Het Veterinair Beroepscollege gaat ervan uit dat sprake is van beroep tegen een gedeeltelijk ongegrond verklaarde klacht.

Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat dit beroep niet slaagt en overweegt daartoe het volgende.

Het ziet er, gelijk ook het Veterinair Tuchtcollege al heeft overwogen, naar uit dat de kat achteraf bezien hoogstwaarschijnlijk al suikerziekte had op het moment dat deze op 1 maart door klaagster aan de dierenarts werd aangeboden. Het verwijt van klaagster dat de dierenarts na 1 maart de kat niet aan een intraveneus infuus heeft gelegd, levert in de gegeven omstandigheden geen verwijtbare nalatigheid op. Het Veterinair Beroepscollege wijst er daarbij op dat ook de opvolgend dierenarts de situatie een aantal dagen heeft aangezien eer hij daartoe overging.

Dat de dierenarts klaagster ten onrechte veel hoop op verbetering van de gezondheidstoestand van de kat heeft gegeven bij het advies suikerwater toe te dienen, wordt door de dierenarts gemotiveerd weersproken, zodat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van klaagsters voorstelling van zaken. De dierenarts heeft aangevoerd met dit advies te hebben beoogd dat de kat daardoor mogelijk beter zou gaan eten en daardoor aansterken. Dat deze therapie geen verbetering teweeg heeft gebracht, maakt het advies in de gegeven omstandigheden nog niet klachtwaardig. Het ziet er niet naar uit dat de gezondheidstoestand van de kat hierdoor verder nadelig dan door de initiële fout is beïnvloed.

3.5  Het vorenoverwogene brengt met zich, dat het beroep van klaagster tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege moet worden verworpen.

4    De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege

- verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. H.C. Cusell,

mr. J.M. Willink, drs. H.W. Wagenaar (dierenarts) en drs. C.W. Davidse (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 27 februari 2013 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g secretaris                                                                         w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris