ECLI:NL:TDIVBC:2013:13 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2012/17 en 18

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2013:13
Datum uitspraak: 14-05-2013
Datum publicatie: 28-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2012/17 en 18
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling kat, een Turkse Angora, bij welke na bevalling een unilaterale prolaps van de uterus is geconstateerd.

 Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 14 mei 2013

in de zaken VB 12/17 en 12/18 van

X, wonende te A,

klager in eerste aanleg,

appellant in de zaak VB 12/17,

en tevens verweerder in hoger beroep in de zaak 12/18

hierna te noemen: klager

tegen                       .

Y, dierenarts te B,

beklaagde in eerste aanleg,

verweerder in hoger beroep in de zaak VB 12/17

en tevens appellant in de zaak VB 12/18

hierna te noemen: dierenarts,

1      Het geding

Bij beroepschrift van 1 juli 2012 is klager bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 31 mei 2012 (2011/53), voor zover daarbij zijn klacht ongegrond is verklaard.

Bij beroepschrift van 20 juli 2012 heeft ook de dierenarts beroep ingesteld tegen deze uitspraak, voor zover daarbij de klacht gegrond is verklaard en hem de maatregel van een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 is opgelegd.

Partijen hebben over en weer op elkaars beroepschrift gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 30 november 2012, waar de dierenarts zijn standpunt  heeft toegelicht. Klager heeft bij brief van 26 november 2012 meegedeeld niet ter zitting aanwezig te kunnen zijn.

Hierna heeft het Veterinair Beroepscollege de behandeling heropend en als getuigen opgeroepen Z en W en als deskundige V. Ter zitting van 11 februari 2013 zijn genoemde getuigen en deskundige gehoord, evenals de door de dierenarts meegebrachte getuige Y. De dierenarts en klager hebben hun standpunten (wat betreft de dierenarts verder) toegelicht.   

2       De voorgeschiedenis

Het gaat in deze zaak om de volgende vaststaande feiten:

2.1. De kat van klager, een Turkse Angora met de naam Roussette, is in de nacht van 10 op 11 juni 2011 van vier kittens bevallen. Korte tijd na de bevalling constateerde klager bij de kat een unilaterale prolaps van de uterus. Omdat zijn eigen dierenarts geen dienst had, is telefonisch contact gezocht met de dierenarts, wiens dierenartsenpraktijk in de directe omgeving gelegen is.

2.2. Op zaterdagochtend 11 juni 2011 omstreeks 11:00 uur heeft een consult bij de dierenarts  plaatsgevonden. Deze heeft vastgesteld dat er sprake was van een volledige unilaterale uterus prolaps en tussen partijen is gesproken over de behandelopties.

2.3. De dierenarts heeft voorgesteld eerst te pogen de geprolabeerde baarmoederhoorn handmatig te reponeren en als dat niet zou lukken tot een ovariohysterectomie over te gaan dan wel in het laatste geval tot amputatie van de geprolabeerde baarmoederhoorn via de vagina. Klager en zijn echtgenote hebben vervolgens de kat op de praktijk achtergelaten en zijn naar huis vertrokken. De dierenarts heeft zowel in eerste aanleg als in beroep gedetailleerd beschreven hoe hij met zijn collega bij het voorbereidend onderzoek en de operatie van de kat te werk is gegaan.

2.4. Bij het ophalen van de kat die middag omstreeks 14:00 uur heeft klager van de dierenarts vernomen dat het manueel reponeren van de geprolabeerde baarmoederhoorn niet was gelukt, dat het verrichten van een ovariohysterectomie niet mogelijk was omdat er tijdens de narcose ademhalingsproblemen bij de kat ontstonden en dat vervolgens is gekozen voor amputatie van de betreffende baarmoederhoorn via de vagina. De kat is die middag met klager mee naar huis gegaan en er is medicatie –antibiotica / pijnstilling- voorgeschreven.

2.5. Op zondag 12 juni 2011, eerste Pinksterdag, was de kat misselijk, braakte en wilde niet eten. Klager heeft met de praktijk van de dierenarts gebeld en gevraagd of  hijzelf  een injectie Primperid (die hij nog had) mocht toedienen. De collega van de dierenarts heeft geadviseerd 0,3 ml toe te dienen. De volgende dag, tweede Pinksterdag, heeft de dierenarts zelf contact opgenomen met klager, waarbij onder meer werd gemeld dat de wond er goed uitzag, maar dat de kat niet wilde eten.

2.6. Voor de verdere nazorg heeft klager zich de daarop volgende dagen tot zijn eigen dierenarts Z gewend. Omdat de kat koorts hield en onvoldoende opknapte, heeft dierenarts Z besloten om op 17 juni 2011een proeflaparotomie uit te voeren. In dat kader heeft een assistente aldaar telefonisch contact opgenomen met de dierenarts met de vraag of de kat tijdens de operatie bij hem was geïntubeerd en welke injecties de kat toegediend had gekregen.

2.7. Blijkens het operatieverslag van 17 juni 2011 heeft Z naast etter en pus in de buikholte een reeds vergaan (vijfde) kitten aangetroffen. De dierenarts is hiermee die dag telefonisch door klager geconfronteerd en gevraagd om zijn aansprakelijkheidsverzekeraar in te schakelen, om een eventuele opname bij de universiteitskliniek in Utrecht te bekostigen. De dierenarts heeft dit geweigerd en de kat is door Z verder behandeld, waarbij de buikholte is gespoeld, er drains zijn aangelegd en de kat fysiologisch zout toegediend heeft gekregen. In de hierop volgende periode hebben klager en zijn echtgenote zelf de nazorg verricht. Van de vier levend geboren kittens zijn er twee gestorven. De kat en de twee overgebleven kittens zijn nadien hersteld.

3       De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

3.1   Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht als volgt weergegeven:

-         De dierenarts heeft zich er niet of niet voldoende van vergewist of er nog een ongeboren kitten aanwezig was in de baarmoeder van de kat van klager, die kort daarvoor van vier kittens was bevallen;

-         De dierenarts heeft de natuurlijke geboorte van een achtergebleven kitten onmogelijk gemaakt door de nog aanwezige baarmoederhoorn af te binden, waardoor het kitten is overleden en een ontbindingsproces in de buikholte is ontstaan. Hierdoor is tevens het leven van de kat (moederpoes) in gevaar gebracht althans is onnodig lijden veroorzaakt;

-         Door de handelwijze van de dierenarts is de kat in een slechte conditie komen te verkeren, waardoor ze haar kittens onvoldoende heeft kunnen verzorgen, met als gevolg dat er twee kittens zijn overleden.

-         De dierenarts is tekort geschoten in de collegiale samenwerking met de eigen dierenarts van klager en heeft belangrijke informatie niet doorgegeven.

3.2  Het Veterinair Tuchtcollege heeft vervolgens in rechtsoverweging 5.6. van zijn beslissing als volgt geconcludeerd en de dierenarts (aangeduid als beklaagde) de maatregel van een waarschuwing opgelegd.

“5.6 Op grond van het voorgaande is de klacht naar het oordeel van het college gegrond voor zover het de ontoereikende inspectie van de baarmoeder en het abdomen betreft. In dat kader acht het college het opleggen van de maatregel van een waarschuwing passend. Voor het overige zijn de klachtonderdelen zoals die door klager zijn geformuleerd niet vast komen staan of vallen deze buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht. Dat de niet geprolabeerde baarmoederhoorn door beklaagde zou zijn afgebonden en hij daarmee de geboorte van een kitten onmogelijk zou hebben gemaakt, acht het college niet bewezen. Het college ziet onvoldoende grond om beklaagde het overlijden van de andere twee kittens aan te rekenen, terwijl het college niet treedt in de uit de stukken gebleken gespannen relatie tussen de dierenartsenpraktijk van beklaagde en die van de eigen dierenarts van klager. In ieder geval is onvoldoende gebleken dat beklaagde in de informatieverstrekking tekort is geschoten. Beklaagde heeft gesteld dat hem niet om een operatieverslag is gevraagd en ook voor de eigen dierenarts van klager geldt dat deze nader contact met beklaagde had kunnen opnemen voor informatie als dat noodzakelijk was.”

4        De beoordeling van het beroep

4.1  De dierenarts is van mening dat hem ten onrechte de maatregel van waarschuwing is opgelegd en heeft daartoe in hoger beroep aangevoerd dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte heeft vastgesteld dan wel overwogen:

a)      dat de kat op eerste pinksterdag (12 juni 2011) verhoging had (39,5 graden);

b)     dat de wijze van inspectie via een incisie van 1,5 cm net achter de navel van de kat ontoereikend is om voldoende grondig en met zekerheid te kunnen uitsluiten dat er  nog kitten(s) in de baarmoeder of de buikholte aanwezig waren en

c)      dat er vooruitlopend op de operatie een röntgenfoto had kunnen worden gemaakt om uit te sluiten dat er nog kittens in de baarmoeder aanwezig zouden kunnen zijn

4.2  Klager heeft aangevoerd dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte:

a)   geen acht heeft geslagen op de door hem overgelegde foto’s, die tijdens de operatie  van de kat zijn gemaakt door W.

b)   niet bewezen acht dat de dierenarts de niet-geprolabeerde baarmoederhoorn heeft  afgebonden waardoor de natuurlijke geboorte van het kitten, dood of levend, onmogelijk is geworden. Het op sterk water bewaarde kitten met de afgebonden baarmoederhoorn (welk kitten op sterk water bij brief van 15 augustus 2012 door klager in een potje aan het Veterinair Beroepscollege is toegezonden) is hier het duidelijk bewijs van.

c)      geen zwaardere maatregel heeft opgelegd dan een waarschuwing.

Ten aanzien van het beroep van de dierenarts

4.3  Tijdens de eerste zitting in hoger beroep van 30 november 2012, waar evenals tijdens de zitting in eerste aanleg alleen de dierenarts is verschenen, heeft de dierenarts (wederom) de juistheid van het hiervoor onder 2.7. genoemde operatieverslag betwist, alsmede betwist dat de in eerste aanleg door klager bij repliek toegezonden foto’s de op 17 juni 2011 gemaakte foto’s van de buikholte van de poes Roussette betreffen. In dat kader zijn door klager als bijlagen bij het beroepschrift van klager in het geding gebracht een verklaring gedateerd 2 juli 2012 van dierenarts Z en een verklaring gedateerd 1 juli 2012 van dierenartsassistente W. Voorts is op 24 augustus 2012 door het Veterinair Beroepscollege van klager ontvangen een pot met - naar het Veterinair Beroepscollege begrijpt - een op formaline bewaarde baarmoeder van een poes en een kitten. De pot was vergezeld van een brief van klager gedateerd 15 augustus 2012 en een verklaring van 14 augustus 2012 van dierenarts Z. In laatstgenoemde verklaring staat dat de pot de baarmoeder bevat die bij de operatie nog in de poes zat en voorts het kitten betreft dat zij bij de operatie in de buik van de poes heeft aangetroffen. Alle hiervoor genoemde stukken zijn eveneens tijdens de eerste zitting in hoger beroep door de dierenarts betwist. Gelet op de betwisting van de dierenarts heeft het Veterinair Beroepscollege W en Z als getuige opgeroepen. Laatstgenoemden hebben tijdens zitting van 11 februari 2013, als getuige gehoord, onder andere bevestigd dat de hiervoor genoemde foto’s op 17 juni 2011 van de buikholte van de poes Roussette zijn en dat de aan het Veterinair Beroepscollege toegezonden pot de baarmoeder van Roussette en het aangetroffen kitten bevat. Voorts heeft de deskundige V (hierna: de deskundige) verklaard dat ten tijde van het consult op 11 juni 2011 de kat kennelijk nog in partu was, anders dan de dierenarts toen blijkbaar meende, waardoor de dierenarts het laatste kitten kan hebben gemist en dat het in die situatie reëel is te achten dat er bij de operatie op 17 juni 2011 nog een kitten is aangetroffen. Het Veterinair Beroeps College gaat dan ook uit van de juistheid van deze  verklaringen en acht bewezen dat in de buikholte van de poes Roussette tijdens deze laatste operatie een (vijfde) kitten is aangetroffen. Er is geen informatie beschikbaar om uit te gaan van de juistheid van de stelling van de dierenarts dat deze gegevens zijn gemanipuleerd.

4.4  Terecht grieft de dierenarts tegen de vaststelling door het Veterinair Tuchtcollege dat de kat reeds op eerste pinksterdag (12 juni 2011) een temperatuur had van 39,5 graden. Uit de patiëntenkaart van de eigen dierenarts Z staat pas op 14 juni 2011 verhoging vermeld. Voorts heeft de compagnon van de dierenarts, Y, als getuige ter zitting in hoger beroep verklaard dat door X op 12 juni 2011 niet is aangegeven dat de kat koorts had. Deze verklaring is door klager niet betwist. Gelet op het voorgaande kan dan ook niet als vaststaand worden aangenomen, dat de kat op eerste pinksterdag reeds een temperatuur had van 39,5 graden. Deze vaststelling is evenwel van onvoldoende gewicht om tot de door de dierenarts beoogde vernietiging van de omstreden uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege  te komen. Het Veterinair Beroepscollege neemt hierbij het volgende in aanmerking.

4.5    De grief van de dierenarts, dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte heeft overwogen, dat de wijze van inspectie via een incisie van 1,5 cm net achter de navel van de kat ontoereikend is om met voldoende zekerheid uit te kunnen sluiten dat er nog kitten(s) in de baarmoeder of de buikholte aanwezig waren, treft echter geen doel.

De door het Veterinair Beroepscollege gehoorde deskundige heeft verklaard, dat middels een incisie van 1,5 cm wel een deel van de baarmoeder op de aanwezigheid van kitten(s) kan worden onderzocht, maar niet de hele baarmoeder en de buikholte. De dierenarts had derhalve op grond van de door hem uitgevoerde inspectie niet zonder meer mogen concluderen, dat er geen kitten meer was achtergebleven.

4.6   De grief van de dierenarts, dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte heeft overwogen, dat er vooruitlopend op de operatie een röntgenfoto had kunnen worden gemaakt om uit te sluiten dat er nog een of meer  kitten(s) aanwezig zouden kunnen zijn, treft evenmin doel. Uit de verklaring van de deskundige blijkt, dat de dierenarts, als hij een röntgenfoto zou hebben gemaakt, het kitten had moeten kunnen zien. Het Veterinair Beroepscollege gaat voorbij aan de stelling van de dierenarts, dat voor het nemen van een röntgenfoto vanwege de slechte toestand, waarin de kat verkeerde geen tijd was. Tussen de aanvang van het consult om 11.00 uur en het begin van de operatie om 11.45 uur moet er voldoende tijd en gelegenheid geweest zijn om een röntgenfoto te maken.

4.7   Op grond van het voorgaande is het Veterinair Beroepscollege evenals het Veterinair Tuchtcollege van oordeel dat de klacht dat sprake is geweest van een ontoereikende inspectie van de baarmoeder en de buikholte gegrond is en dat hiervoor het opleggen van de maatregel van een waarschuwing passend is.

Ten aanzien van het beroep van klager

4.8  Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen over onder andere de foto’s behoeft het bezwaar van klager onder a) geen nadere bespreking.

4.9  Dierenarts Z heeft ter zitting verklaard, dat er insnoeringen in de baarmoedermond aanwezig waren en dat zij een kneusplek en een opening heeft waargenomen waar (naar zij stelt) een ligatuur had gezeten. Zij heeft echter eveneens verklaard, dat zij geen ligatuur dan wel los hechtmateriaal in de buik van de kat heeft aangetroffen.

De deskundige heeft verklaard, dat zij niet de indruk heeft dat de dierenarts de niet- geprolabeerde baarmoeder heeft afgebonden. Zij heeft voorts aangegeven, dat het kitten in de buik terecht kan zijn gekomen door een ruptuur in de baarmoeder, die kan zijn ontstaan zowel voor als tijdens de door de dierenarts verrichte operatie maar ook later spontaan en dat niet meer kan worden vastgesteld of het kitten in de baarmoeder of de buik zat ten tijde van deze operatie.

Op grond van bovenvermelde verklaringen in onderling verband beschouwd komt het Veterinair Beroepscollege tot de conclusie, dat niet bewezen kan worden geacht, dat

de dierenarts de niet-geprolabeerde baarmoederhoorn heeft afgebonden waardoor de natuurlijke geboorte van het kitten, dood of levend, onmogelijk is geworden.

Met het Veterinair Tuchtcollege is het Veterinair Beroepscollege, zij het op andere gronden, dan ook van oordeel, dat het hierop betrekking hebbende klachtonderdeel ongegrond is.

4.10  Omdat het Veterinair Beroepscollege van oordeel is, dat laatstbedoeld klachtonderdeel ongegrond is, zijn tevens geen redenen aanwezig om de dierenarts een zwaardere maatregel op te leggen dan het Veterinair Tuchtcollege heeft gedaan.

Conclusie

4.11  Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat zowel het beroep van de klager als dat van de dierenarts dient te worden verworpen en de beslissing van het Veterinair Beroepscollege moet worden bevestigd.

5         De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege op het beroep van de klager en de dierenarts:

-         bevestigt de uitspraak waarvan beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. I.M. Davids,

mr. J.M. Willink, drs. N.H. Lieben (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 14 mei 2013 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,                                           secretaris