ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4290 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6445

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4290
Datum uitspraak: 22-04-2013
Datum publicatie: 25-05-2013
Zaaknummer(s): 6445
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Rechters
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Financieel belanghebbenden
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar dan verweerder op onzorvuldige manier bewindvoerder was en door de kantonrechter ontslagen. Norm tuchtrechtelijke beoordeling: schaden van vertrouwen in de advocatuur. Daarvan was sprake, met name het schenden van de financiële integriteit. gegrond, berisping.

Beslissing van 22 april 2013

in de zaak 6445

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten in het

Arrondissement Maastricht

de deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 23 april 2012, onder nummer M 4-2012, aan partijen toegezonden op 24 april 2012, waarbij een dekenbezwaar van de deken tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 22 mei 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van deken;

-    schrijven van verweerder aan het hof van 19 november 2013;

-    schrijven van de deken aan het hof van 4 januari 2013;

-    schrijven van verweerder aan het hof van 11 januari 2013.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 februari 2013, waar verweerder, bijgestaan door mr. X. zijn verschenen, alsmede de deken. Mr. X. heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

De deken baseert zijn klacht op de beschikking van de kantonrechter Maastricht van 12 oktober 2011, waarbij de verweerder is ontslagen uit al zijn bewindvoeringen. De in deze beschikking neergelegde verwijten aan het adres van verweerder legt de  deken ook aan zijn klacht ten grondslag.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder is, behalve als advocaat, in een groot aantal zaken opgetreden als bewindvoerder na daartoe door de rechtbank, althans de kantonrechter, te zijn benoemd.

4.2    Bij beschikking van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht van 11 oktober  2011 is verweerder met ingang van 1 december 2012 ontslagen als bewindvoerder over alle onder het bewind vallende goederen die toebehoren aan de rechthebbenden, genoemd aan de aan die beschikking gehechte lijst. Voorts is bepaald dat verweerder uiterlijk op 1 december 2011 aan de kantonrechter, alsmede aan zijn opvolgers, rekening en verantwoording diende af te leggen over het gehele bewind. De gronden die de rechtbank bij genoemde beschikking ten grondslag heeft gelegd aan haar beslissing zijn:

-    Het onjuist in rekening brengen van het bewindvoerdersloon;

-    De bezwaren tegen in rekening gebrachte bewindkosten in maanden zonder aangetoond beheer;

-    De betalingen aan nadere, kennelijk aan de bewindvoerder gelieerde rechtspersonen;

-    De bezwaren tegen het gebruik van een derdengeldrekening en het in rekening brengen van hoge kosten daarvoor;

-    De bezwaren tegen de “verrekenkosten” voor inkomensbeheer;

-    De bezwaren tegen de in rekening gebrachte kosten voor de software applicatie Smart FMS;

-    De onjuiste informatie inzake Smart FMS aan de rechthebbenden;

-    De bezwaren tegen betalingen aan een aan de bewindvoerder gelieerd advocatenkantoor;

-    De weigering om zekerheid te stellen;

-    De bezwaren met betrekking tot de bejegening van de bewindvoerder jegens de toezichthouder.

4.3    Bij beschikking van 13 december 2012 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voornoemde beschikking van de rechtbank Maastricht bekrachtigd.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder voert in hoger beroep tegen de bestreden beschikking aan:

1.    dat de raad in rechtsoverweging 5.4 ten onrechte heeft overwogen dat verweerder in zijn hoedanigheid van bewindvoerder is opgetreden als opdrachtgever en tevens als advocaat/opdrachtnemer voor een aantal van de onder zijn bewind gestelden, zonder daartoe van de kantonrechter  toestemming te hebben gevraagd en te hebben verkregen. Verweerder stelt dat hij nimmer opdrachtgever is geweest, dat waren de cliënten zelf die verweerder, dan wel zijn kantoorgenoten verzochten hen bij te staan in juridische aangelegenheden. De raad had niet mogen verwijzen naar de Faillissementswet waarin is bepaald dat een curator toestemming behoeft van de rechter-commissaris om te mogen procederen, nu voor het bewind een vergelijkbare regeling ontbreekt. Op die manier zou de rechtbank bepalen hoe en of een advocaat een zaak behandelt, hetgeen een regelrechte aanval op de advocatuur zou betekenen, aldus verweerder.

2.    dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat verweerder als bewindvoerder de derdenrekening van zijn advocatenkantoor heeft gebruikt om daarop gelden van onder bewind gestelden te stallen en de betrokkenen daarvoor een vergoeding te berekenen. Verweerder stelt dat alle bewindvoeringen waren ondergebracht in een separatie besloten vennootschap: C. Bewindvoeringen B.V., voorheen genaamd B. B.V.

5.2    De deken heeft er op gewezen dat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de beschikking van de rechtbank Maastricht heeft bekrachtigd en dat in de beschikking van het gerechtshof is overwogen dat het evident is dat een bewindvoerder er financieel belang bij heeft om voor een rechthebbende als advocaat te kunnen optreden of een van zijn kantoorgenoten als zodanig te kunnen laten optreden en dat dit op zijn minst genomen de schijn van belangenverstrengeling met zich brengt en dat bovendien door vermenging van de rollen van bewindvoerder als wettelijk vertegenwoordiger van de rechthebbende en die van advocaat adequaat toezicht op een goede taakvervulling van de advocaat ontbreekt. Voorts wijst de deken er op dat het gerechtshof met betrekking tot de derdengeldrekening heeft overwogen dat verweerder zijn stelling dat hij na het openen van de beheerrekening de nodige inspanningen heeft verricht om na het openen van de beheerrekening een einde te maken aan het gebruik van derdengeldenrekening, niet, althans onvoldoende geconcretiseerd heeft onderbouwd en dat het feit dat verweerder langer van de derdengeldenrekening gebruik bleef maken dan noodzakelijk was, voor de rechtbank reeds aanleiding voor ontslag van verweerder als bewindvoerder had kunnen zijn.

5.3    Het hof overweegt als volgt. Het in de artikelen 46 en volgende van de advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar het oordeel van het hof is daarvan sprake. Zowel uit de beschikking van de kantonrechter als uit die van het gerechtshof blijkt dat verweerder is opgetreden in strijd met de voor de advocatuur geldende kernwaarden, in het bijzonder die van de financiële integriteit. Verweerder heeft onvoldoende nauwgezet gehandeld in financiële zaken van de cliënten waarvoor hij als bewindvoerder optrad en daarmee in strijd gehandeld met wat van een redelijk bewindvoerder mag worden verwacht. Bovendien blijkt uit het dossier dat de kantonrechter verweerder ruimschoots gelegenheid heeft geboden om de wijze waarop hij zijn taak als bewindvoerder uitvoerde aan te passen aan de eisen en voorwaarden van de kantonrechter, maar dat verweerder dat heeft verzuimd.  Daarmee heeft hij het vertrouwen in de advocatuur in ernstige mate geschaad en maakt de deken hem daarvan terecht een verwijt.

5.4    Het voorgaande betekent dat de grieven van verweerder falen en dat de beslissing van de raad, zij het op andere gronden, zal worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 23 april 2012 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, genomen onder nummer M4-2012.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, L. Ritzema, C.A.M.J. Raymakers en D.J. Markx leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2013.