ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4288 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6426

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4288
Datum uitspraak: 22-04-2013
Datum publicatie: 25-05-2013
Zaaknummer(s): 6426
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Na sluiting van comparitie werd buiten aanwezigheid van verweerder een p.v. opgemaakt. Bij brief met bijlagen reageerde verweerder op inhoud van het p.v. en maakte hij daarnaast andere inhoudelijke opmerkingen. Waarschuwing.

Beslissing van 22 april 2013

in de zaak 6426

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klagers

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 26 maart 2012, onder nummer B 120-2011, aan partijen toegezonden op 27 maart 2012, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 april 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klagers;

-    de brief van verweerder aan het hof van 6 februari 2013. 

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 februari 2013, waar namens klagers klager sub 1 en mr. X. zijn verschenen, alsmede verweerder. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt in, zoals in de beslissing van de raad onbestreden zakelijk weergegeven, dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zonder toestemming van klagers de rechtbank heeft geadieerd, nadat de rechtbank vonnis had bepaald. Daarmee heeft hij gedragsregel 15 lid 2 geschonden.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder is in een procedure bij de rechtbank Den Bosch tegen klagers opgetreden als advocaat van de vennootschap L. B.V.  L was de eisende partij en klagers waren gedaagden.

4.2    In deze procedure is door de rechtbank een comparitie bepaald die heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2010. De comparitie ving aan om plm. 09:30 uur met een opgegeven tijdsduur van drie uur. Tegen 13:00 uur heeft de rechter de zitting geschorst voor het opmaken van het concept-proces-verbaal buiten aanwezigheid van partijen. De zitting is dezelfde dag om plm. 15:30 uur voortgezet voor voorlezing en ondertekening van de op schrift gestelde verklaringen. Daarbij zijn verweerder en zijn cliënte - wegens verhindering op dat tijdstip - niet aanwezig geweest. Hun verklaringen zijn in het proces-verbaal opgenomen zonder ondertekening.

4.3    Blijkens het proces-verbaal van de comparitie heeft verweerder daar verklaard dat hij verhinderd was om 15:30 uur aanwezig te zijn en heeft verweerder voorgesteld de zitting te hervatten om plm 17:00 uur. De rechter heeft gezegd dat voorzetting van de comparitie op dat tijdstip voor langere duur dan niet mogelijk zou zijn bij gebreke van beschikbaarheid van een griffier.

4.4    Eveneens is in het proces-verbaal opgenomen dat verweerder heeft verzocht een conclusie van repliek te mogen nemen en dat klagers daartegen bezwaar hebben gemaakt. De rechter heeft vervolgens gezegd een conclusie van repliek niet toe te staan omdat er al voldoende gelegenheid was geweest voor toelichting van de standpunten en reactie op de wederzijdse stellingen.

4.5    Aan het eind van het proces-verbaal van de comparitie is het volgende opgenomen:

“Het proces-verbaal van de zitting zal aan mr. (hof: verweerder) worden toegestuurd. Hij krijgt gelegenheid om opmerkingen te maken in het geval hij in de verklaringen evidente onjuistheden of vergissingen aan zou treffen. Hij dient deze opmerkingen schriftelijk te maken uiterlijk binnen 14 dagen na heden. Mocht mr. (verweerder) daarvan gebruik maken dan zal zijn brief aan het proces-verbaal gehecht worden.

De rechter sluit de comparitie.

De rechter bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 8 december 2010 voor vonnis.”

4.6    Na ontvangst van het proces-verbaal van de comparitie heeft verweerder onder dagtekening 10 november 2010 aan de rechtbank, met afschrift aan mr. X., een brief gestuurd van zeven pagina’s, met als bijlage een notitie van twaalf pagina’s. De brief bevat onder meer een terugblik op de gang van zaken tijdens de zitting, de notitie een feitelijke en juridische toelichting op de vordering en een vermeerdering van de eis. De rechtbank heeft op 11 november 2010 mr. X. gevraagd om een reactie op verweerders brief. Mr. X. heeft naar aanleiding daarvan de rechtbank op 23 november 2010 bericht er niet mee in te stemmen dat de rechtbank van verweerders brief met bijgevoegde notitie van 10 november 2010 kennis neemt.

4.7    Mr. X. heeft bij brief van 17 november 2010 verweerder verzocht zijn brief met de bijgevoegde notitie van 10 november 2010 terug te nemen op de grond dat deze in strijd is met Gedragsregel 15 lid 2. Verweerder heeft in zijn antwoordbrief van 19 november 2010 meegedeeld aan dit verzoek geen gevolg te zullen geven en daarbij geschreven dat de rechtbank hem de gelegenheid heeft gegeven voor een reactie op het proces-verbaal; van die gelegenheid heeft verweerder gebruik gemaakt. Daarop hebben klagers de klacht ingediend.

5    GRIEVEN

    De grieven kunnen als volgt worden weergegeven:

Grief I:    De Raad van Discipline heeft de vaststaande feiten onjuist en/of onvolledig weergegeven;

Grief II:    De Raad van Discipline heeft het gevoerde verweer onjuist en/of onvolledig weergegeven;

Grief III:    de Raad van Discipline had moeten oordelen dat gedragsregel 15 lid 2 toepassing mist omdat L. nog niet om uitspraak had gevraagd;

Grief IV:    Ten onrechte heeft de Raad van Discipline overwogen dat de bij de brief van 10 november 2010 gevoegde notitie zelfs een wijziging van eis bevatte;

Grief V:    Ten onrechte heeft de Raad van Discipline de brief van 10 november 2010 beschouwd als een poging de juridische argumenten en verzoeken van appellant alsnog in de procedure in te brengen;

Grief VI:    Ten onrechte heeft de Raad van Discipline overwogen dat klagers geen gelegenheid hebben gehad te reageren op de brief van 10 november 2010;

Grief VII:    Ten onrechte overweegt de Raad van Discipline dat appellant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, doordat hij inbreuk heeft gemaakt op de gelijke procespositie die Gedragsregel 15 lid 2 beoogt te beschermen;

Grief VIII:    Ten onrechte baseert de Raad van Discipline zijn oordeel op de strekking van Gedragsregel 15 lid 2;

Grief IX:    Ten onrechte oordeelt de Raad van Discipline dat Gedragsregel 15 lid 2 de strekking heeft de gelijke procespositie van partijen te bewaken;

Grief X:    Ten onrechte heeft de Raad van Discipline geoordeeld dat appellant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld;

Grief XI:    Ten onrechte heeft de Raad van Discipline de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.  

6    BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

6.1    Voor zover verweerder in de grieven de vaststelling van de feiten heeft bestreden, is daaraan tegemoet gekomen door de hernieuwde vaststelling van die feiten hierboven onder 4. Voor het overige zal het hof hierna de grieven gezamenlijk behandelen, nu met die grieven de beslissing omtrent de klacht in volle omvang aan het hof ter beoordeling wordt voorgelegd.

6.2    De steen des aanstoots voor klagers en daarmee het onderwerp van de klacht is de, zonder de toestemming van klagers geschreven, brief van verweerder met bijgevoegde notitie aan de rechtbank van 10 november 2010. Verweerder is, zoals uit de vaststaande feiten blijkt, ook achteraf niet bereid geweest te voldoen aan het verzoek van klagers deze brief terug te nemen.

6.3    Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt allereerst hetgeen aan het slot van het proces-verbaal van de comparitie is opgenomen, hierboven weergegeven onder 4.6. Uit deze passage blijkt ondubbelzinnig dat de rechter het processuele debat had beëindigd. De zaak was naar een latere rolzitting verwezen voor de uitspraak van het vonnis; het enige wat daaraan nog vooraf zou gaan was een eventuele schriftelijke reactie van verweerder op de tekst van het proces-verbaal. De rechter is niet meegegaan in het door verweerder gedane en door klagers tegengesproken verzoek een repliek toe te staan.

6.4    De brief met bijgevoegde notitie van verweerder is het door de rechtbank gestelde kader – de signalering van evidente onjuistheden of vergissingen – verre te buiten gegaan. Zoals onder de vaststaande feiten bij wege van samenvatting is weergegeven, bevatte de brief een – uitgebreide – terugblik op de gang van zaken tijdens de comparitie, de  notitie een nadere onderbouwing van de vordering en een wijziging van de eis.

6.5    Verweerder heeft aangevoerd, dat de belangrijkste redenen voor het schrijven van de brief waren het herstel van een ongelijke procespositie en het voorkomen van een wrakingsverzoek. Die argumenten – wat er overigens van zij - kunnen echter niet rechtvaardigen dat verweerder zich zonder toestemming van verweerders tot de rechter heeft gewend in strijd met de procedurele beperkingen die de rechter had gesteld, te minder omdat tegen het eindvonnis van de rechtbank hoger beroep openstond en verweerder in hoger beroep alle procedurele klachten aan de orde zou kunnen stellen. Om deze reden kan ook het door verweerder aangevoerde  evident belang van de cliënt hem niet baten. Evenmin geldt als rechtvaardiging de omstandigheid dat klagers een afschrift van verweerders brief hebben gekregen, en ook niet dat de rechtbank aan verweerders – conform het Landelijk Procesreglement – gelegenheid tot een reactie heeft gegeven.

6.6    Verweerder heeft dus met zijn brief van 10 november 2010 zonder rechtvaardiging het uitdrukkelijk door de rechter gestelde procedurele kader genegeerd. Reeds daarom heeft hij gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Dit is bij uitsluiting de norm waarvan de naleving volgens art. 46 Advocatenwet aan de tuchtrechtspraak is onderworpen. Hoewel de Gedragsregels een belangrijk richtsnoer kunnen vormen voor het antwoord op de vraag of van schending van de gedragsnorm in art. 46 Advocatenwet sprake is, zal het hof de vraag of Gedragsregel 15 lid 2 van toepassing en geschonden is daarom buiten bespreking laten.

6.7    Het hof verenigt zich dus met de gegrondverklaring van de klacht door de raad. Evenals de raad, acht het hof de sanctie van een enkele waarschuwing passend en geboden. Enerzijds laat het hof daarbij gelden de ernst van de normschending, anderzijds de verklaring van verweerder dat hij in de toekomst overeenkomstig het tuchtrechterlijk oordeel zal handelen, alsmede de omstandigheid dat hij niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 25 maart 2012 met nummer B 120-2011.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, G.R.J. de Groot, C.A.M.J. Raymakers en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2013.