ECLI:NL:TAHVD:2013:95 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6397

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:95
Datum uitspraak: 28-01-2013
Datum publicatie: 23-09-2013
Zaaknummer(s): 6397
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Ontijdige onttrekking aan de zaak betreft alleen verweerder. Waarschuwing. Klacht jegens verweerster ongegrond.

Beslissing van 28 januari 2013

in de zaak 6397

naar aanleiding van het hoger beroep van:

1. verweerster

2. verweerder

tezamen te noemen: verweerders

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 5 maart 2012, onder nummer M151-2011, aan partijen toegezonden op 6 maart 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerders klachtonderdeel a gegrond is verklaard, aan elk van beide verweerders de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd en klachtonderdeel b ongegrond is verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerders van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 4 april 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- antwoordmemorie van klager;

- brief van klager aan het hof van 7 juli 2012.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 26 november 2012, waar klager, diens gemachtigde mr. V., advocaat te Amsterdam, en verweerders zijn verschenen. Verweerder en mr. V. hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerders op onjuiste gronden, op onjuiste wijze en op een voor klager zeer ongelukkig moment de opdracht tot behartiging van zijn belangen hebben neergelegd;

b) Verweerders zich in de  brief waarin zij de opdracht neerlegden buitengewoon grievend en is strijd met de waarheid over klager hebben uitgelaten.

4 FEITEN

Verwezen wordt naar de overwegingen onder 2 van de beslissing van de raad (LJN: YA2609).

5 BEOORDELING

5.1 Nu geen hoger beroep is ingesteld tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel b, is uitsluitend klachtonderdeel a onderwerp van het hoger beroep.

5.2 Verweerders hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat uitsluitend verweerder de in klachtonderdeel a verweten handelingen heeft verricht, zodat grief 7 gegrond is. Klachtonderdeel  a zal ongegrond worden verklaard voor zover het tegen verweerster is gericht.

5.3 De raad heeft gemotiveerd uiteengezet dat en op grond waarvan klachtonderdeel a jegens verweerder gegrond is verklaard. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere overwegingen en conclusies dan door de raad in zijn beslissing weergegeven. Het hof neemt daarom deze beslissing over.

5.4 Ten aanzien van de grieven 1 tot en met 6 en grief 8 overweegt het hof nog als volgt.

5.4.1 Aan de behandeling van grief 1, in de toelichting waarop wordt bestreden dat aan klager is toegezegd dat op diens brief van 5 december 2010 in de op 9 december 2010 volgende week inhoudelijk zou worden gereageerd, komt het hof niet toe omdat, wat er verder zij van die grief, de met de grief bestreden overweging van de raad niet van belang is voor de beoordeling van klachtonderdeel a.

5.4.2 De grieven 2 tot en met 4 falen omdat de daarmee bestreden overwegingen van de raad juist zijn.

Weliswaar is, zoals klager in zijn e-mailbericht van 22 december 2010 heeft gesteld, op 25 november 2010 afgesproken dat dossiers bij twee advocaten die de zaak van klager tegen de Staat eerder hadden behandeld zouden worden opgevraagd, maar noch uit de brief van verweerder aan klager van laatstgenoemde datum kan worden afgeleid, noch anderszins is gebleken dat beschikbaarstelling van die dossiers aan verweerder – zoals door verweerder in de toelichting op de grieven meermalen is gesteld - (mede) een voorwaarde was voor het aanvangen van de werkzaamheden van verweerder voor klager.

Voorts betoogt verweerder ten onrechte dat hem pas na 29 december 2010 duidelijk werd dat 1 januari 2011 voor klager een cruciale datum was in verband met het stuiten van de verjaring van de vordering van klager op de Staat, omdat verweerder reeds bij de ontvangst van de brief van klager van 5 december 2010, waarin klager verweerder verzocht de verjaring zo spoedig mogelijk te stuiten, had kunnen en moeten begrijpen dat klager onzeker was over een eventuele verjaring van zijn vordering.

Ook voor het overige volgt het hof verweerder niet in diens toelichting op deze grieven. 

5.4.3 Ook grief 5 wordt verworpen, omdat verweerder bij zijn stelling dat hij bij brief van 31 december 2010 bij de Staat een verlenging met twee maanden van de termijn waarbinnen klager kon beslissen over het schikkingsvoorstel van de Staat heeft bewerkstelligd, er ten onrechte aan voorbij gaat dat verweerder dit pas heeft gedaan na interventie van de deken en nadat verweerder op 29 december 2010 aan klager had bericht dat hij diens belangen niet verder zou behartigen.

5.4.4 De grieven 6 en 8 borduren voort op de hiervoor reeds verworpen grieven 2 tot en met 5 en delen dus het lot van die grieven.

5.5 De conclusie uit het voorgaande is, dat grief 7 gegrond is, grief 1 buiten behandeling blijft en de overige grieven falen. De bestreden beslissing van de raad wordt uitsluitend vernietigd voor zover daarbij klachtonderdeel a jegens verweerstergegrond is verklaard en aan haar de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd en wordt voor het overige bekrachtigd. 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 5 maart 2012 onder nummer M 151 – 2011, doch uitsluitend voor zover daarbij klachtonderdeel a jegens verweerster gegrond is verklaard en aan haar de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd;

             en in zoverre opnieuw recht doende:

- verklaart klachtonderdeel a ongegrond voor zover het is gericht tegen verweerster;

  -     bekrachtigt genoemde beslissing voor al het overige.  

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, C.A.M.J. Raymakers, L. Ritzema en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A.H. Holm-Robaard, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2013.