ECLI:NL:TAHVD:2013:282 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6327

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:282
Datum uitspraak: 25-10-2013
Datum publicatie: 18-12-2013
Zaaknummer(s): 6327
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft op verdedigbare gronden argumenten van klaagster niet in de procedure naar voren gebracht. Klaagster is correct en compleet geïnformeerd. Klacht ongegrond.

Beslissing van 25 oktober 2013

in de zaak 6327

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 2 januari 2012, onder nummer 11-35, aan partijen toegezonden op 2 januari 2012, waarbij van een klacht klaagster niet-ontvankelijk is verklaard in het klachtonderdeel f., de klachtonderdelen a. en b. gegrond zijn verklaard, de klachtonderdelen c., d. en e. ongegrond zijn verklaard en de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 31 januari 2012 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij verweerder in hoger beroep is gekomen, is op 1 februari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster;

- een e-mailbericht van klaagster aan het hof van 12 december 2012;

- een e-mailbericht van klaagster aan het hof van 18 januari 2013;

- aanvullende e-mailberichten van klaagster aan het hof van 2 en 18 augustus 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 augustus 2013, waar namens klaagster X. en verweerder zijn verschenen. Partijen hebben over en weer hun standpunt toegelicht. Verweerder heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnota. Ter zitting zijn nog enkele stukken in het geding gebracht, waaronder het hierna te noemen arbitraal vonnis van 1 juli 2004.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt en dat hij klaagster onvoldoende deskundig heeft geadviseerd.

Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a. haar onjuist heeft geïnformeerd door te stellen dat het hof alle grieven, ook de grieven die pas bij pleidooi werden geuit, inhoudelijk in de beoordeling heeft betrokken;

b. door de wijze waarop hij haar belangen heeft behartigd belangrijke gegevens niet ter kennis van het hof heeft gebracht, te weten dat de arbiters klaagster niet hebben gehoord over het onderzoek dat de arbiters hebben uitgevoerd en dat verweerder te laat, bij pleidooi nieuwe grieven heeft geuit die het hof buiten beschouwing heeft gelaten;

c. bedragen in guldens en euro’s heeft verwisseld;

d. in strijd met de opdracht bepaalde belangrijke producties buiten beschouwing heeft gelaten;

e. haar correct had moeten informeren over zijn optreden waardoor geen cassatieadvies had hoeven te worden gevraagd, hetgeen kosten had bespaard;

f. Y., die geen aandelen meer in de B.V. had, om persoonlijke redenen heeft betrokken in de procedures.

Klaagster is in beroep gekomen tegen de voor haar ongunstige beslissing over de

klachtonderdelen (c., d. e. en f.). Verweerder heeft geappelleerd tegen de gegrond

verklaarde onderdelen a. en b.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

- een kantoorgenoot van verweerder heeft klaagster en Y. – de vader van X. (hierna Y.) - destijds bijgestaan in een arbitrageprocedure betreffende de ontbinding van een maatschap. Y. was tijdens die procedure bestuurder en indirect enig aandeelhouder van klaagster. Op 1 juli 2004 is het arbitraal vonnis gewezen.

- Onder 23 is in het – tijdens de behandeling in hoger beroep alsnog overgelegde – arbitraal vonnis overwogen: Arbiters constateren dat partijen in elk geval vanaf 1 januari 2000 feitelijk niet meer samenwerken en dat in elk geval elk der partijen haar eigen gang is gegaan. Feitelijk kan dus vanaf die datum niet meer gesproken worden over een maatschap. Tijdens de mondelinge behandeling d.d. 12 maart 2003 hebben partijen dit over en weer erkend en hebben zij ingestemd met de door arbiters voorgestelde ontbindingsdatum van 1 januari 2000. Arbiters stellen derhalve vast dat de maatschap tussen….(partijen)… met ingang van 1 januari 2000 is ontbonden.

- Voorafgaand aan het vonnis had op 12 maart 2003 een mondelinge behandeling plaatsgevonden waar Y. bij aanwezig was geweest. Daarna heeft hij nog schriftelijk gereageerd op stukken van de wederpartij.

- In de maatschapsovereenkomst was bepaald dat tegen het vonnis geen hoger beroep openstond.

- Klaagster en Y. hebben bij de rechtbank Arnhem vernietiging van het vonnis gevorderd. Bij vonnis van 9 november 2005 is deze vordering afgewezen. In het tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof bij arrest van 1 december 2009 het vonnis bekrachtigd.

- Op initiatief van X. is daarop cassatieadvies ingewonnen dat negatief voor hem is uitgevallen.

5 BEOORDELING

5.1 Allereerst zal het hoger beroep van verweerder worden behandeld.

In grief I – betreffende klachtonderdeel b. - voert verweerder in de eerste plaats aan dat de raad ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij belangrijke gegevens niet ter kennis van het hof heeft gebracht, te weten dat de arbiters klaagster niet hebben gehoord over het onderzoek dat zij hadden uitgevoerd. Eveneens ten onrechte heeft de raad aangenomen dat verweerder te laat bij pleidooi nieuwe grieven heeft geuit die het hof buiten beschouwing heeft gelaten. Verweerder heeft ter toelichting opgemerkt dat hij zich in de civiele procedure moest beperken tot de mogelijke schending van de in artikel 1065 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) genoemde gronden. Het argument van het niet horen van klaagster was kansloos omdat Y. wel was gehoord. Daarna had een uitgebreide uitwisseling van processtukken plaatsgevonden. In overleg met de kantoorgenoot van verweerder had Y. afgezien om over de inhoud van die stukken nog te worden gehoord.  Verweerder heeft zich daarom geconcentreerd op het ontbreken van een steekhoudende verklaring van de arbiters om 1 januari 2000 als ontbindingsdatum voor de maatschap te kiezen. De focus lag (pleitaantekeningen hoger beroep onder C.) op de gronden dat er een sluitende motivering ontbrak, en dat de arbiters hun opdracht niet hadden nageleefd, alsmede op hun onpartijdigheid/onafhankelijkheid.

5.2 Het hof acht deze grief in beide onderdelen gegrond.

Klaagster erkent dat zij in de persoon van Y. heeft geweten van de ontbindingsdatum van 1 januari 2000 en daarmee zelfs heeft ingestemd. Zij voert echter aan dat zij pas door het arbitrale vonnis te weten is gekomen dat de omzet in de jaren na 1999 hoger was geweest. Volgens haar hadden de arbiters partijen moeten inlichten over de consequenties van de overeengekomen keuze alsmede over de omzetten en resultaten van elkaar na 1999.

Naar het oordeel van het hof gaat dit standpunt in zijn algemeenheid te ver en is dit  in deze zaak ook onjuist. Klaagster heeft geen feiten gesteld waaruit kan blijken dat de arbiters zich de volgens klaagster onredelijke uitwerking van de door partijen gemaakte afspraak over de ontbindingsdatum hadden moeten realiseren. Van een vonnis in strijd met de openbare orde kan dan ook niet gesproken worden. Ook blijkt uit niets dat, zoals klaagster nog heeft gesteld, het de arbiters zijn die de wederpartij hebben bevoordeeld, en nog minder dat dit bewust is gebeurd. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder op  verdedigbare gronden deze kwestie in de procedures bij de rechtbank en het hof niet naar voren heeft gebracht. Dat wordt niet anders doordat klaagster hem meermalen heeft laten weten dat zij van de omzetten na 1 januari 2000 niet op de hoogte was geweest. Klaagster kan zich er overigens niet over beklagen dat verweerder zijn pijlen vooral heeft gericht op het ontbreken van een steekhoudende verklaring voor de keuze van de ontbindingsdatum.

Het bovenstaande impliceert tevens een oordeel over het deelverwijt dat verweerder te laat dan wel niet alsnog bij pleidooi het niet horen expliciet als grief heeft geuit.  Verweerder stelt dat hij bij pleidooi nader heeft voortgeborduurd op de geformuleerde grieven  en dat hij niet bedoeld heeft een nieuwe grief te formuleren. Deze keuze is verdedigbaar en daarvan valt hem tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.

5.3 In grief II bestrijdt verweerder het oordeel van de raad dat hij klaagster onjuist heeft geïnformeerd door te stellen dat het gerechtshof ook de bij pleidooi geuite grieven inhoudelijk in de beoordeling had betrokken. Verweerder betwist dat hij dit laatste heeft gezegd aan X.. Hij stelt alleen gezegd te hebben dat het gerechtshof alle (bij memorie geformuleerde) grieven bij zijn oordeel had betrokken. Voor zover thans kan worden overzien, heeft verweerder klager daarmee juist en compleet geïnformeerd. Niet blijkt dat verweerder met klaagster over een nieuwe grief bij pleidooi heeft gesproken.

5.4 Het onderzoek in het door klaagster ingestelde hoger beroep betreffende de onderdelen c., d., f. en g.  heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat zijn in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.5 De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. Nu de grieven van verweerder gegrond worden verklaard, zal de beslissing van de raad worden vernietigd en zullen ook de onderdelen a. en b. ongegrond worden verklaard.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 2 januari 2012, onder nummer 11-35, voor zover daarin de klachtonderdelen a. en b. gegrond zijn verklaard en aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

-       verklaart die klachtonderdelen ongegrond;

-       bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, G.J.L.F. Schakenraad, D.J. Markx en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.