ECLI:NL:TAHVD:2013:178 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6591

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:178
Datum uitspraak: 28-01-2013
Datum publicatie: 23-09-2013
Zaaknummer(s): 6591
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Rechters
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Maatregelen, subonderwerp: Tuchtrechtelijk verleden
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Met valse verklaring deken en rechter verkeer voorgelicht. Niet naar behoren praktijk gehouden, geen verzekering beroepsaansprakelijkheid, afspraken met deken niet nagekomen, geen bereikbaarheid voor cliënten. Schrapping.

beslissing van 28 januari 2013

in de zaak 6591

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

mr. P.M. Wilmink,

deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem

(thans arrondissement Oost-Nederland),

deken.

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 17 september 2012, onder nummer 12-39, aan de partijen toegezonden op 17 september 2012, waarbij de bezwaren van de deken tegen verweerder deels gegrond zijn verklaard, deels zijn afgewezen en de maatregel schrapping van het tableau is opgelegd, met ingang van de 8ste dag na het onherroepelijk worden van die beslissing.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 12 oktober 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de brief van verweerder aan het hof van 19 oktober 2012;

- de brief van verweerder aan het hof van 24 oktober 2012;

- de antwoordmemorie van de deken van 12 december 2012;

- de brief van verweerder aan het hof van 28 december 2012.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 januari 2013, waar verweerder en de deken zijn verschenen. Beiden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities.

3 DEKENBEZWAAR

De bezwaren houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) De deken en/of het gerechtshof onjuist heeft geïnformeerd met betrekking tot de gang van zaken rond het hoger beroep tegen het  vonnis waarbij mr. X. failliet werd verklaard, alsmede door achteraf het optreden van mr. X. te sauveren heeft gehandeld in strijd met de gemaakte afspraak dat hij tot nader order niet als advocaat zou optreden;

b) De met de toenmalige deken in oktober 2010 gemaakte afspraken niet is nagekomen door op een ander adres kantoor te gaan houden zonder afstemming met de deken, en door na de faillietverklaring van mr. X. geen zorg te dragen voor een vervangend zogenoemd “warm nest” met de vereiste kantoorfaciliteiten en -middelen om naar behoren praktijk te kunnen houden, niet verzekerd is tegen beroepsaansprakelijkheid, en zijn afspraken met de deken van 26 januari 2012 om de dossiers die hij onder zich had op het bureau af te komen geven niet is nagekomen;

c) Na sluiting van het kantoor van mr. X. geen zorg heeft gedragen voor een goede bereikbaarheid voor de cliënten zodat bij het bureau van de Orde een groot aantal meldingen binnen komen van cliënten en advocaten die hem niet kunnen bereiken en bezorgd zijn over de afwikkeling van hun zaken;

d) Op de hoogte was van de verkoop door mr. X. van pakketten aan cliënten waarbij zij een groot aantal uren rechtsbijstand inkochten tegen de bedragen die gezien hun omvang en het tijdstip van in rekening brengen niet beschouwd kunnen worden als betaling van een voorschot maar veeleer als een wijze van financiering van de praktijkvoering;

e) De afspraken dat hij werkzaam zou zijn in de nabijheid van mr. X. en slechts op een beperkt aantal rechtsgebieden niet is nagekomen.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Verweerder is van 1970 tot 2004 - behoudens een onderbreking van 1975 tot 1977 - advocaat in het arrondissement Arnhem geweest. Met ingang van 27 februari 2004 - verweerder was toen voor zes maanden geschorst ingevolge een beslissing van de raad van 1 december 2003 - heeft verweerder zich laten afvoeren van het tableau.

4.2 Na tweemaal tevergeefs te hebben getracht zich opnieuw op het tableau te doen inschrijven (de Raad van toezicht deed telkens verzet, het daartegen gerichte beklag werd telkens door het hof ongegrond verklaard) heeft de Raad van toezicht zijn aanvankelijke bezwaren tegen een derde verzoek hiertoe laten varen, omdat die raad vertrouwen stelde in de aankondiging van verweerder dat hij als advocaat in loondienst zou treden bij mr. X.. In november 2010 is verweerder (opnieuw) als advocaat beëdigd en aansluitend heeft hij zijn praktijk gevoerd ten kantore van mr. X..

4.3 Op 18 januari 2012 is mr. X.in staat van faillissement verklaard. Diens kantoren zijn vervolgens gesloten. In de hierop volgende periode had verweerder 35 dossiers van het kantoor van mr. X. onder zich, terwijl geen communicatie met verweerder mogelijk was. Bij het bureau van de Orde van Advocaten is in die tijd een groot aantal meldingen binnengekomen van cliënten en advocaten die verweerder niet konden bereiken en bezorgd waren over de afwikkeling van hun zaken. Verweerder was in die tijd niet verzekerd tegen beroepsaansprakelijkheid.

4.4 Aan een verzoek van de deken om de zich onder verweerder bevindende dossiers af te geven op het bureau van de Orde van Advocaten heeft verweerder - ondanks diens toezegging daartoe aan de deken - geen gevolg gegeven.

4.5 Mr. X. heeft tegen het vonnis tot zijn faillietverklaring een beroepschrift ingediend bij het Gerechtshof te Arnhem. Onder dit beroepschrift is de naam van verweerder als advocaat genoemd en is diens - valse, door mr. X. vervaardigde - handtekening geplaatst. Bij brief van 10 februari 2012 heeft verweerder de griffier van het gerechtshof desgevraagd bericht dat het beroepschrift noch door hem is opgesteld en ondertekend noch door hem bij het hof is ingediend. Op 13 februari 2012 heeft verweerder op verzoek van mr. X. een verklaring ondertekend, volgens welke verweerder binnen de beroepstermijn op de hoogte was gesteld van de ondertekening en de indiening van het beroepschrift en daaraan met terugwerkende kracht zijn goedkeuring heeft gegeven.

5 BEOORDELING

5.1 Het bezwaar van de deken is op de onderdelen d en e ongegrond verklaard. Nu de deken tegen de beslissing van de raad op die onderdelen geen hoger beroep heeft ingesteld, behoeven die onderdelen in hoger beroep geen bespreking.

5.2 Verweerder heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat de memorie van antwoord van de deken buiten beschouwing dient te worden gelaten, omdat deze niet tijdig, namelijk niet binnen de termijn die de griffie van het hof aan de deken had gesteld, is ingediend. Nadat het hof verweerder had voorgehouden dat het in dat geval de deken vrij zou staan de inhoud van zijn memorie ter zitting voor te dragen, heeft verweerder zijn standpunt laten varen, zodat het hof op de antwoordmemorie acht zal slaan.

5.3 Onderdeel a van het bezwaar van de deken betreft de handelwijze van verweerder inzake het door mr. X. ingediende beroepschrift met een valse handtekening van verweerder.

Verweerder heeft in hoger beroep erkend dat de inhoud van zijn brief van 10 februari 2012 aan de griffier van het gerechtshof (zie 4.5) en die van zijn verklaring van 13 februari 2012 (zie eveneens 4.5) zich niet met elkaar verdragen en dat hij zich kan voorstellen dat hij hiermede het gerechtshof en de deken verkeerd heeft voorgelicht. Verweerder heeft gesteld dat de verklaring van 13 februari 2012 door mr. X. is opgesteld en dat hij die verklaring, zonder de inhoud ervan te kennen, op verzoek van mr. X. heeft ondertekend, waarbij het volgens verweerder niet zijn bedoeling was het gerechtshof en/of de deken verkeerd voor te lichten.

 Hiermede staat vast dat de verklaring van 13 februari 2012 in strijd met de waarheid was en dat verweerder door de ondertekening van die verklaring een valse verklaring heeft afgelegd. Het door verweerder gestelde feit dat hij de inhoud van die verklaring niet kende, komt voor zijn risico en doet aan de valsheid van de verklaring niet af. Indien verweerder de inhoud ervan niet kende, had dat voor hem   juist als advocaat, die het belang van een en ander moet overzien   een reden moeten zijn deze verklaring niet te ondertekenen. Met het ondertekenen van de onderhavige verklaring heeft verweerder feitelijke gegevens verstrekt waarvan hij behoorde te weten dat die onjuist zijn. Dat betaamt een behoorlijk advocaat niet (aldus ook gedragsregel 30).

 Dit brengt mede dat het hof met de raad van oordeel is dat het bezwaar van de deken, voor zover dat betrekking heeft op het feit dat de verklaring van verweerder van 13 februari 2012 vals is en dat daarmee het gerechtshof en de deken verkeerd zijn voorgelicht, terecht is voorgesteld en dat de in de appelmemorie van verweerder gelezen grief tegen het desbetreffende oordeel van de raad faalt.

5.4 Met betrekking tot onderdelen b en c van het bezwaar van de deken staat vast dat na de faillietverklaring van mr. X. verweerder 35 dossiers van cliënten onder zich had, dat met verweerder in die tijd geen communicatie mogelijk was, dat hij niet was verzekerd tegen beroepsaansprakelijkheid en dat hij ondanks zijn toezegging daartoe niet aan het verzoek van de deken om de zich onder hem bevindende dossiers af te geven op het bureau van de Orde van Advocaten gevolg heeft gegeven.

5.5 Wat betreft het gebrek aan communicatie heeft verweerder aangevoerd dat hij geen financiële middelen heeft, dat zijn inkomen slechts bestaat uit een gekorte AOW-uitkering, dat hij geen computer heeft en ook niet de middelen heeft om er een aan te schaffen, dat hij daarom ook niet in staat was de ten kantore van mr. X. digitaal bewaarde gegevens van zijn cliënten in te zien en aldus niet in staat was met zijn cliënten te communiceren.

 Deze feiten doen niet af aan het feit dat verweerder niet in staat was om – zoals dat  een behoorlijk advocaat betaamt en ook in gedragsregel 33 is voorgeschreven - ervoor te zorgen dat de organisatie en inrichting van zijn kantoor in overeenstemming zijn met de eisen van een goede praktijkvoering. Fundamentele vereisten voor een goede praktijkvoering zijn immers een behoorlijke bereikbaarheid voor de cliënten en het hebben van behoorlijke kantoorbenodigdheden.

5.6 Met betrekking tot het feit dat hij niet tegen beroepsaansprakelijkheid was verzekerd, heeft verweerder aangevoerd dat hij is afgegaan op de verklaring van mr. X. dat de premies voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering tot februari 2012 waren voldaan.

 Te meer nu mr. X. in staat van faillissement verkeerde en verweerder sedertdien niet meer onder de hoede van mr. X. de praktijk uitoefende, had het op zijn weg gelegen te verifiëren of hij daadwerkelijk op voldoende wijze tegen beroepsaansprakelijkheid was verzekerd. Vast staat dat verweerder daartegen niet was verzekerd, waarmede hij zijn verplichting uit hoofde van artikel 3 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit heeft geschonden.

5.7 Zoals ook is neergelegd in gedragsregel 37, was verweerder gehouden aan het verzoek van de deken om de zich onder hem bevindende dossiers aan hem ter beschikking te stellen. Bovendien heeft verweerder de deken toegezegd dat te zullen doen, doch die toezegging is hij niet nagekomen.

 Het door verweerder aangevoerde feit dat hij abusievelijk meende dat hij de dossiers aan mr. X. behoorde af te geven, doet hieraan niet af.

5.8 Het hiervoor overwogene brengt mede dat het bezwaar van de deken op de onderdelen b en c gegrond is in die zin dat verweerder niet met de vereiste kantoorfaciliteiten en -middelen naar behoren praktijk heeft gehouden, niet is verzekerd tegen beroepsaansprakelijkheid, zijn afspraken met de deken van 26 januari 2012 om de dossiers die hij onder zich had op het bureau af te geven niet is nagekomen en na de sluiting van het kantoor van mr. X. geen zorg heeft gedragen voor een goede bereikbaarheid voor de cliënten zodat bij het bureau van de Orde een groot aantal meldingen is binnengekomen van cliënten en advocaten die verweerder niet konden bereiken en bezorgd zijn over de afwikkeling van hun zaken. In zoverre faalt de in de appelmemorie van verweerder gelezen grief tegen de desbetreffende oordelen van de raad.

5.9 Anderzijds overweegt het hof dat de rechten van verweerder als advocaat sinds zijn beëdiging in 2010 niet zijn beperkt in die zin dat hij slechts de praktijk mocht uitoefenen in het kader van een reeds bestaand goed geoutilleerd advocatenkantoor. Verweerder mocht zich derhalve vestigen waar hij wilde. Dit brengt mede dat het bezwaar van de deken op onderdeel b, voor zover daarbij verweerder wordt verweten dat hij zonder afstemming met de deken op een ander adres kantoor is gaan houden en geen zorg heeft gedragen voor een vervangend "warm nest", ongegrond is. Het feit dat de Raad van toezicht in 2010 zijn bezwaren tegen de beëdiging van verweerder als advocaat heeft laten varen omdat verweerder aankondigde zijn praktijk slechts in loondienst ten kantore van mr. X. te zullen uitoefenen, doet daaraan niet af. In zoverre is de in de appelmemorie van verweerder gelezen grief tegen de desbetreffende oordelen van de raad op onderdeel b terecht voorgesteld.

5.10 Ofschoon het hof het dekenbezwaar in mindere mate gegrond acht dan de raad deed (zie 5.9), sluit het zich wat de op te leggen maatregel betreft – met eenparigheid van stemmen – aan bij het oordeel van de raad.

 Het hof is van oordeel dat zowel het blindelings ondertekenen van een verweerder voorgehouden valse verklaring als de onder 5.4 tot en met 5.7 omschreven handelwijze van verweerder ter zake van de uitoefening van zijn praktijk een advocaat onwaardig zijn en het vertrouwen in de advocatuur en in verweerder in het bijzonder op zeer ernstige wijze hebben geschaad. Het hof acht het voorts uit het oogpunt van cliëntenbelang onverantwoord dat verweerder zijn praktijk verder zou voortzetten.

 Dit oordeel is mede ingegeven door de omstandigheid dat aan verweerder twaalf maal een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd ter zake van gedragingen in de periode van 1999 tot 2004, het jaar waarin hij zich van het tableau liet afvoeren

 Het hof is daarom van oordeel dat schrapping van het tableau de enige in aanmerking komende maatregel is.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van Raad van Discipline in het ressort Arnhem, gegeven onder nummer 12-39, van 17 september 2012, voor zover daarbij het bezwaar van de deken op onderdeel b dat verweerder met de toenmalige deken in oktober 2010 gemaakte afspraken niet is nagekomen door op een ander adres kantoor te gaan houden zonder afstemming met de deken en door na de faillietverklaring van mr. X.geen zorg te dragen voor een vervangend zogenoemd "warm nest", gegrond is verklaard;

 en, in zoverre opnieuw beslissende:

- verklaart het bezwaar van de deken in zoverre ongegrond;

- bekrachtigt de voornoemde beslissing van de raad voor het overige, met dien verstande dat de ingangsdatum van de schrapping wordt gesteld op heden, 28 januari 2013.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, G.W.S. de Groot, H. van Loo en G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2013.