ECLI:NL:TAHVD:2013:160 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6610

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:160
Datum uitspraak: 26-04-2013
Datum publicatie: 08-01-2014
Zaaknummer(s): 6610
Onderwerp:
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Rechterlijke beslissing kan niet van rechtswege nietig zijn. Schorsing van advocaat omvat alle voor advocaat gebruikelijke werkzaamheden, ook als deze werkzaamheden ook door een niet-advocaat kunnen worden verricht.

beslissing van 26 april 2013

in de zaak 6610

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten in het

Arrondissement Zeeland-West-Brabant

de deken

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 22 oktober 2012, onder nummer B168 2012, aan partijen toegezonden op 26 oktober 2012, waarbij het bezwaar van  de deken tegen verweerster in beide onderdelen gegrond is verklaard en de maatregel van schrapping van het tableau is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 25 november 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van de deken.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 maart 2013, waar verweerster, vergezeld van X., en de deken zijn verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 HET BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1. Verweerster in strijd met de aan haar opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk haar praktijk is blijven uitoefenen;

2. Verweerster niet heeft gereageerd op een verzoek van de deken om nadere informatie betreffende de naleving van de aan haar opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk.

3.2 De deken heeft ter toelichting op haar bezwaar het volgende naar voren gebracht:

Indien een advocaat in strijd met de aan hem opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk de praktijk geheel of ten dele blijft uitoefenen wordt het in de advocatenwet geregelde disciplinaire toezicht in zijn wortel aangetast. Verweerster heeft bovendien niet gereageerd op het verzoek van de deken als verwoord in haar brief van 31 mei 2012. Een nieuwe aanvullende maatregel is derhalve op zijn plaats.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.1.1 Verweerster is bij beslissing van 20 april 2012 van het hof met ingang van 1 mei 2012 geschorst in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een jaar.

4.1.2 Verweerster is bij brief van 26 april 2012 van de Adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht namens de deken op de hoogte gebracht van de aan de schorsing verbonden voorwaarden. Aan verweerster werd onder meer het volgende meegedeeld:

“U moet er rekening mee houden dat u gedurende die periode in ieder geval de advocatenpraktijk niet mag uitoefenen en de titel van advocaat niet mag voeren. Het niet uitoefenen van de praktijk moet ruim worden opgevat. Hieronder wordt verstaan dat u geen werkzaamheden mag verrichten in lopende zaken anders dan die welke betrekking hebben op het overdragen van die zaken, terwijl u geen nieuwe zaken mag aannemen. Ook wordt daaronder verstaan het optreden als gemachtigde in kantongerechtzaken (…)”

4.1.3 Bij brief van 29 mei 2012 maakte de president van de rechtbank Breda de deken erop attent dat verweerster op 23 mei 2012 voor de sector kanton, locatie Breda, van deze rechtbank een akte na tussenvonnis had genomen, waarin verweerster namens haar cliënt Van S. meedeelde dat deze ermee instemt dat hij aan zijn wederpartij De D. ter finale kwijting een bepaald bedrag betaalt, met compensatie van de proceskosten.

4.1.4 De deken heeft bij brief van 31 mei 2012 aan verweerster bericht dat opnieuw een dekenbezwaar zal worden ingediend naar aanleiding van het onder 4.1.3 genoemde voorval. De deken verzocht verweerster zich per omgaande terug te trekken als advocaat/gemachtigde in alle nog bij haar in behandeling zijnde zaken, haar cliënten daarover te informeren en de zaken aan een andere advocaat over te dragen, met verzoek om binnen drie dagen aan de deken opgave te doen van alle overgedragen zaken met toezending van een afschrift van de correspondentie aan de cliënten waaruit bleek dat verweerster zich terugtrok.

4.1.5 Op 6 juni 2012 had de deken nog geen schriftelijke inhoudelijke reactie van verweerster vernomen op de in de brief van 31 mei 2012 genoemde verzoeken van de deken. Van de kantonrechter Breda vernam de deken dat verweerster zich nog niet had teruggetrokken als gemachtigde in de onder 4.1.3 genoemde zaak.

4.1.6 Op haar eigen verzoek is verweerster met ingang van 30 juli 2012 van het tableau geschrapt.

5 BEOORDELING

5.1 Tegen de beslissing van de raad heeft verweerster tien grieven aangevoerd.

5.1.1 De eerste drie grieven zijn voornamelijk gebaseerd op de stelling van verweerster dat de beslissing van het hof van 20 april 2012 die de basis heeft gevormd voor de beslissing waarvan beroep, nietig is.

5.1.2.  Met de grieven 4, 5 en 8 stelt verweerster aan de orde dat zij meent dat zij zich niet heeft schuldig gemaakt aan overtreding van schorsingsvoorwaarden omdat zij na de ingang van de schorsingsperiode geen werkzaamheden heeft verricht die aan een advocaat zijn voorbehouden, en komt verweerster op tegen het oordeel van de raad dat het eerste dekenbezwaar gegrond is.

5.1.3 Met de grieven 6 en 7 bestrijdt verweerster de gegrond bevinding door de raad van het tweede dekenbezwaar.

5.1.4 Door middel van de grieven 9 en 10 bepleit verweerster om de door de raad vastgestelde ernst van de haar tuchtrechtelijk verweten handelwijzen, voor zover ook het hof de dekenbezwaren gegrond zou achten, in een ander voor haar gunstiger perspectief te plaatsen en komt zij op tegen de haar opgelegde maatregel.

5.2 Het hof verenigt zich geheel met de beslissing van de raad voor zover daarbij het dekenbezwaar in beide onderdelen gegrond is verklaard en met de overwegingen die de raad aan dit onderdeel van zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd.

5.3 Ten aanzien van de grieven 1 tot en met 8 overweegt het hof nog als volgt.

5.3.1 Ook in het advocatentuchtprocesrecht geldt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke beslissing nimmer als van rechtswege nietig kan worden aangemerkt (vgl. voor het burgerlijk procesrecht HR 13 september 1991, NJ 1991/767; zie ook HvD 11 mei 2012, nr. 6194). Hierop strandt grief 1 en datzelfde geldt voor de grieven 2 en 3 voor zover daarin een beroep wordt gedaan op de nietigheid van de beslissing van het hof van 20 april 2012, wat er verder zij van de aangevoerde gronden voor dat beroep op die nietigheid.

5.3.2 In verband met de grieven 4 en 5 geldt dat ingevolge vaste jurisprudentie van het hof (zie onder meer de beslissing van 19 december 2005 inzake no. 4368, met daarin onder meer verwijzing naar de beslissing van 12 augustus 1957 inzake no. 74) een schorsing van een advocaat niet alleen inhoudt dat hij of zij niet de aan een advocaat voorbehouden werkzaamheden mag verrichten, maar de schorsing ook geldt voor andere werkzaamheden – zoals het optreden als gemachtigde in kantongerechtprocedures - die vanouds tot de praktijk van een advocaat (kunnen) behoren, waaraan niet afdoet dat die andere werkzaamheden ook door anderen dan advocaten (kunnen) worden verricht.

Nu dit voor advocaten geldend recht is, is het niet van belang of en in hoeverre eventueel gebreken kleven aan de aan verweerster gerichte brief van 26 april 2012 namens de deken, zoals door verweerster in verband met grief 4 naar voren is gebracht.

De grieven 4, 5 en 8 worden dus verworpen.

5.3.3 Datzelfde lot treft de grieven 6 en 7, waarbij het hof kortheidshalve verwijst naar hetgeen de raad onder 4.4 van zijn beslissing waarvan beroep heeft overwogen. Daarbij geldt nog het volgende. Verweerster stelt dat zij na ontvangst van de brief van 31 mei 2012 telefonisch contact heeft opgenomen met de adjunct secretaris van de Raad van Toezicht om zich te laten schrappen van het tableau met de mededeling dat zij, afgezien van een eigen procedure bij het gerechtshof Den Bosch, slechts één lopende zaak had en geen nieuwe zaken aannam. Als deze stelling al juist zou zijn - de deken betwist deze met verwijzing naar het ontbreken van een telefoonnotitie in het dossier betreffende verweerster -, dan geldt dat de bedoelde telefonische mededelingen van verweerster geenszins als een adequate inhoudelijke reactie op de verzoeken van de deken in haar brief kunnen worden beschouwd.

5.4 Ten aanzien van de grieven 9 en 10 overweegt het hof het volgende.

5.4.1 Grief 9 faalt. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerster er met haar handelwijze – waaronder de tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen waarop het gegrond verklaarde dekenbezwaar betrekking heeft – stelselmatig blijk van geeft dat beslissingen van de tuchtrechter geen corrigerend effect hebben. Dit wordt niet anders doordat, zoals verweerster heeft aangevoerd, de tuchtrechterlijke beslissingen voortvloeien uit “valse” klachten van een collega-advocaat omdat, als die stelling van verweerster al juist is, dat onverlet laat dat verweerster geacht wordt lering te trekken uit jegens haar uitgesproken tuchtrechterlijke veroordelingen.

5.4.2 Bij het opleggen van een maatregel houdt het hof enerzijds rekening met het feit dat verweerster in de loop van de afgelopen ruim zes jaar een fors tuchtrechtelijk verleden heeft opgebouwd, waarbij het hof verwijst naar de onder 5.1 van de beslissing van de raad opgesomde, verweerster betreffende tuchtrechtelijke beslissingen.

Anderzijds heeft het hof oog voor de omstandigheid dat het thans aan de orde zijnd dekenbezwaar weliswaar in beide onderdelen gegrond is verklaard, maar dat beide aan verweerster verweten gedragingen niet zodanig ernstig zijn, dat dit het opleggen van de zwaarst denkbare maatregel kan rechtvaardigen.

Alles afwegend acht het hof het opleggen aan verweerster van de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden passend en geboden.

In zoverre treft grief 10 doel.

5.5 De conclusie uit het voorgaande is dat de beslissing van de raad waarvan beroep wordt vernietigd, doch uitsluitend voor wat betreft de daarbij opgelegde maatregel en dat het hof aan verweerster de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden zal opleggen.

Omwille van de leesbaarheid zal het hof evenwel de beslissing van de raad in haar geheel vernietigen en opnieuw recht doen als hierna in de beslissing te melden. 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 22 oktober 2012 in de zaak B 168-2012;

en, opnieuw recht doende:

- verklaart het bezwaar van de deken in beide onderdelen gegrond;

- legt aan verweerster op de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden;

- bepaalt dat bedoelde schorsing niet loopt zolang verweerster niet op het tableau staat ingeschreven of uit anderen hoofde is geschorst.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, P.T. Gründemann, P.H. Holthuis en. W.F. van Zant, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2013.