ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA4417 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch ZWB 57 - 2013

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA4417
Datum uitspraak: 10-06-2013
Datum publicatie: 11-06-2013
Zaaknummer(s): ZWB 57 - 2013
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie:   Verweerder heeft executoriaal beslag doen leggen, terwijl hij niet beschikte over een executoriale titel. Het staat een advocaat niet vrij om de belangen van de wederpartij van zijn cliënt nodeloos te schaden, door (te trachten) jegens de wederpartij een recht geldend te maken waarvan hij weet dat het zijn cliënt niet toekomt. Klacht staat niet op zichzelf. Tegelijkertijd twee klachten gegrond verklaard, die eveneens oplegging van de zwaarste maatregel rechtvaardigen. Gegrond; schrapping van het tableau

Beslissing van 10 juni 2013

in de zaak ZWB 57-3012

naar aanleiding van de klacht van:

A

klaagster

gemachtigde:

B

tegen

C

verweerder

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 6 februari 2013 met kenmerk K12-105, door de raad ontvangen op 7 februari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2013 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster vergezeld van haar bedrijfsjuriste mr. B, en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken d.d. 6 februari 2013, met bijlagen.

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1     Een cliënte van verweerder is sinds 2003 verwikkeld in een geschil met klager betreffende haar AOW. Verweerder heeft zijn cliënte in diverse procedures tegen klaagster bijgestaan.

2.2     Klaagster heeft op 4 juli 2003 na onderzoek besloten de AOW van de cliënte van verweerder per 1 januari 1997 aan te passen naar de (lagere) norm van een gehuwde - of samenwonende - pensioengerechtigde. Verweerder heeft namens zijn cliënte tegen dit besluit bezwaar en beroep aangetekend. De X heeft bij beschikking van 1 december 2009 voormeld besluit van klaagster herroepen en bepaald dat de AOW (niet met ingang van 1 januari 1997 maar) met ingang van 1 januari 1999 diende te worden herzien en berekend op basis van de norm voor gehuwden, aan welke beschikking klager uitvoering heeft gegeven.

2.3     Verweerder heeft op 12 februari 2010 namens zijn cliënte bij klaagster aanspraak gemaakt op een toeslag op de AOW over de periode 2003 tot en met 2010. Klaagster weigerde op dit verzoek in te gaan, aangezien de uitspraak van de X uitsluitend zag op het al dan niet ontvangen van een AOW naar de norm van gehuwde dan wel ongehuwde en niet op het al dan niet ontvangen van een toeslag op de AOW. Bij besluit van 21 januari 2011 heeft klaagster aan de cliënte van verweerder alsnog toeslag op de AOW toegekend en betaalbaar gesteld over de periode van januari 2009 tot en met augustus 2010, maar niet over de daaraan voorafgaande periode. Tegen dat laatste besluit heeft verweerder beroep ingesteld op de grond dat dit besluit niet volledig tegemoet kwam aan de uitspraak van de X van 1 december 2009.

2.4     Bij uitspraak van 6 juli 2011 heeft de rechtbank G dit beroep ongegrond verklaard, o.a. overwegende: “De uitspraak van de X ziet niet op toeslag op het ouderdomspensioen…” en “Het (…) standpunt dat verweerder [hier: A] naar aanleiding van de uitspraak van de X van 1 december 2009 betreffende de herziening van het recht op ouderdomspensioen per 1 januari 1999 naar de norm van gehuwden, ambtshalve over had moeten gaan tot toekenning van een verhoging per die datum, kan dan ook niet worden gevolgd”.

2.5     Verweerder heeft tegen de uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2011 beroep ingesteld bij de X. De cliënte van verweerder is door de X bij uitspraak van 21 oktober 2011 niet-ontvankelijk in haar beroep verklaard omdat het niet binnen de termijn was ingesteld.

2.6     Verweerder heeft op 30 november 2011 de X om afgifte gevraagd van een grosse van zijn uitspraak van 1 december 2009, en heeft deze op 17 januari 2012 aan klaagster laten betekenen, onder bevel tot betaling binnen twee dagen van een door verweerder aan de deurwaarder opgegeven bedrag van ruim € 113.000. Klaagster heeft bij brief van 24 januari 2011 aan de deurwaarder uitgelegd dat er geen titel tot invordering van dit (of een ander) bedrag aan toeslag op de AOW bestond. Deze deurwaarder heeft de opdracht tot executie vervolgens aan verweerder teruggegeven.

2.7     Verweerder heeft zich daarna tot een andere deurwaarder gewend met het verzoek tot executie van de uitspraak van de X van 1 december 2009 over te gaan. Op 17 februari 2012 heeft de tweede deurwaarder in opdracht van verweerder ter executie van deze uitspraak executoriaal derdenbeslag gelegd op bankrekeningen van klaagster.

2.7     Klaagster heeft vervolgens een executie- kort geding aanhangig gemaakt, waarin bij vonnis van de voorzieningenrechter van 12 maart 2012 het gelegde beslag is opgeheven.

3                klacht

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening heeft geschaad door over te gaan tot beslaglegging op grond van de beslissing van de X van 1 december 2009, terwijl hij wist dat deze noch formeel (art. 8:76 Awb) noch materieel (er bestond geen schuld van klaagster aan de cliënte van verweerder) een executoriale titel opleverde. Hierdoor heeft verweerder de uitkeringen van vele Nederlanders in gevaar gebracht.

Klaagster heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:

3.2         De uitspraak van de X van 1 december 2009 is een bestuursrechtelijke uitspraak. Uit artikel 8:76 Awb volgt dat een bestuursrechtelijke uitspraak alleen een executoriale titel oplevert indien sprake is van een veroordeling tot het betalen van een vergoeding van schade, griffierecht of proceskosten. Hiervan was in de zaak van de cliënte van verweerder geen sprake. Verweerder meende ten onrechte dat zijn cliënte aan de uitspraak van de X een vordering gebaseerd op een (vermeend) recht op toeslag kon ontlenen. Dit is onder meer door de raadsman van klaagster aan verweerder voorgehouden, maar dit heeft hem niet van zijn onjuiste standpunt kunnen afbrengen. Verweerder wist, althans had behoren te weten, dat de uitspraak van de X geen executoriale titel opleverde. Nadat de eerste deurwaarder de opdracht aan verweerder had teruggegeven met de (juiste) mededeling dat de uitspraak geen bruikbare executoriale titel opleverde, heeft verweerder met behulp van een ander deurwaarder alsnog getracht te executeren, als gevolg waarvan klaagster schade heeft geleden, onder andere doordat klaagster een executie- kort geding heeft moeten beginnen.

3.3         Verweerder heeft de uitspraak van de X ter executie misbruikt. Verweerder baseerde de vordering op een (vermeende) toeslag op de AOW en daar zag deze uitspraak niet op. Dit is bij herhaling in rechterlijke uitspraken bevestigd. Desondanks heeft verweerder de uitspraak van de X gebruikt om derdenbeslag laten leggen. Aangezien de rekeningen van klaagster werden geblokkeerd, is de uitkering van vele Nederlanders in gevaar gekomen,

4                VERWEER

4.1         Verweerder heeft geen inbreuk gemaakt op een recht of gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Het leggen van beslag was een middel dat het procesrecht de cliënte van verweerder bood en waarvan zij gebruik heeft gemaakt. Het beslag is gelegd op grond van een grosse, afgegeven door de griffier van de X. Verweerder heeft de vordering onderbouwd met een berekening.

5                BEOORDELING

5.1         Vast staat dat de vordering waarvoor beslag is gelegd was gebaseerd op een volgens (de cliënte van) verweerder door klaagster verschuldigde toeslag (en vakantiegeld) op het ouderdomspensioen van de cliënte van verweerder over de periode van 1 januari 1999 tot en met 1 juli 2008, vermeerderd met rente.

5.2         De voorzieningenrechter heeft op 12 maart 2012 geoordeeld dat de uitspraak van de X d.d. 1 december 2009 geen executoriale titel opleverde die voor tenuitvoerlegging vatbaar was. De voorzieningenrechter oordeelde voorts dat deze uitspraak geen betrekking had op de vordering waarvoor de genoemde beslagen waren gelegd. De uitspraak van de X zag immers op het recht op AOW-pensioen als zodanig en de datum van ingang. De voorzieningenrechter heeft het beslag direct opgeheven.

5.3         Aldus is komen vast te staan dat door verweerder, zonder over de daartoe vereiste titel te beschikken, zoals ook uit het onherroepelijke vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 juli 2011 reeds was gebleken, executoriaal beslag heeft doen leggen. Hoewel een advocaat een ruime mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënte te behartigen, dient hij ook rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij, zeker waar hij die kent omdat ze eerder in rechte zijn gewogen. Het staat een advocaat niet vrij om de belangen van de wederpartij van zijn cliënt nodeloos te schaden, door (te trachten) jegens die wederpartij een recht geldend te maken waarvan hij weet dat het zijn cliënte niet toekomt.

5.4         Verweerder had, reeds door het raadplegen van de wet die hij zeker als advocaat geacht wordt te kennen, behoren te weten dat de uitspraak van de X geen executoriale titel opleverde, waardoor een op basis daarvan te leggen executoriaal beslag geen stand zou kunnen houden. Verweerder wist voorts, althans had behoren te weten, dat de uitspraak van de X een heel ander geschil betrof dan de vordering waarvoor hij beslag liet leggen. Bovendien had verweerder uit de uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2011 moeten concluderen dat hij door de uitspraak van de X te doen executeren klaagster onnodig op kosten zou jagen en de belangen van klaagster onnodig zou schaden. Door de onterechte beslaglegging heeft verweerder bovendien de uitkering van derden in gevaar gebracht.

5.5         Ten laatste door de teruggave van de grosse van de uitspraak van de X van 1 december 2009 door de (eerste) deurwaarder, die zich kennelijk had laten overtuigen van het - juiste - standpunt van klaagster dat die uitspraak zich niet leende voor executie, zeker niet voor een vordering die daarin niet werd toegewezen, had verweerder behoren te begrijpen dat hij zich door niettemin beslag te laten leggen aan een onrechtmatige daad jegens klaagster schuldig zou maken. Dat zoals, verweerder stelt, de tweede door hem ingeschakelde deurwaarder contact heeft gehad met de eerste is niet gebleken en door verweerder niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft het kennelijk gewoon “nog eens geprobeerd” waar hij halt had behoren te houden. Wat hiervan ook zij, verweerder heeft aan beide deurwaarders opdracht tot executie verstrekt en is hiervoor verantwoordelijk. Op grond van al het bovenstaande is komen vast te staan dat verweerder een uitspraak heeft doen executeren, waarvan hij wist, althans had behoren te weten, dat deze noch formeel noch materieel een  executoriale titel opleverde, wat verweerder in ernstige mate tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.

6                MAATREGEL

6.1         De ernst van het verweerder tuchtrechtelijk verweten handelen, gevoegd bij de omvang van de voor klaagster hieraan verbonden nadelige (financiële) gevolgen en de dreigende gevolgen - die zich slechts door tijdige maatregelen van klaagster om de executie te doen verbieden gelukkig niet hebben verwezenlijkt - voor de door klaagster te verrichten uitkeringen aan vele Nederlanders, rechtvaardigt op zich reeds de zwaarste maatregel.

6.2         De onderhavige klacht staat niet op zichzelf. Er zijn nog andere klachten van een individuele klager (bij de raad bekend onder nummers ZWB 65 en 66-2013),  welke klachten in de vandaag genomen beslissingen gegrond zijn verklaard, en waarin de ernst van het verweerder tuchtrechtelijk verweten handelen, gevoegd bij de grote omvang van de voor die klager daaraan verbonden nadelige gevolgen, eveneens de zwaarste maatregel rechtvaardigt.

6.3         Verweerder heeft het vertouwen dat de samenleving, waaronder in haar belang werkzame (overheids)instellingen, in de kwaliteit en integriteit van de advocatuur moet kunnen stellen, in ernstige mate geschaad, en heeft in het bijzonder ook het vertrouwen in zijn eigen beroepsuitoefening - naar het oordeel van de raad onherstelbaar - beschadigd. Verweerder heeft, zoals ter zitting nader is gebleken, geen inzicht in het niet slechts tuchtrechtelijk maar ook maatschappelijk ontoelaatbare karakter van zijn handelen in deze zaak. Gebleken is voorts dat verweerder niet heeft geleerd van zijn eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen (waaronder meerdere schorsingen en zelfs een schrapping), waardoor bij de raad de vrees heeft postgevat dat verweerder in herhaling zal vallen als hem de gelegenheid daartoe langer geboden wordt. Op grond van de ernst van de in deze zaak, en zeker in voormelde drie zaken gezamenlijk, aan verweerder verweten gedragingen, komt de raad tot de conclusie dat het niet verantwoord is dat verweerder zijn praktijk als advocaat nog langer uitoefent. De raad zal aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau opleggen, waarbij naar het oordeel van de raad het door art. 46 Advocatenwet beschermde maatschappelijk belang vordert dat de deken het enkele feit van de schrapping van verweerder van het tableau openbaar maakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze schrapping onherroepelijk is geworden.

              BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht gegrond; 

legt aan verweerder op de maatregel van schrapping van het tableau, ingaande op de tweede dag na het   onherroepelijk worden van deze beslissing;

beveelt dat het enkele feit van deze schrapping van verweerder van het tableau  door de deken openbaar zal worden gemaakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mrs. E.P.C.M. Teeuwen,

A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef en J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2013 .

griffier                                                                         voorzitter                                     

Deze beslissing is in afschrift op 11 juni 2013

per aangetekende brief verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-            verweerder

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl