ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4135 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3722/11.124

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4135
Datum uitspraak: 18-02-2013
Datum publicatie: 19-04-2013
Zaaknummer(s): R. 3722/11.124
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft primair een ontvankelijkheidsverweer gevoerd, gelet op het feit dat het gaat om een klacht die betrekking heeft op een zaak die in 2005 door hem is afgesloten. Verweerder stelt dat hij niet meer over het dossier beschikt. De Raad overweegt dat bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient worden verklaard de twee belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Het betreft het belang van klager dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en daartegenover het belang van de advocaat bij de toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan uit mag gaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. De tuchtrechter zal rekening moeten houden met de relevante feiten en omstandigheden van het betreffende geval, zoals de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. De Raad acht het van belang dat klager de Nederlandse taal niet machtig was, zodat overleg met een advocaat minder eenvoudig voor hem was en meer tijd kostte. Klager heeft gesteld dat hij zich eerst geconcentreerd heeft op de afwikkeling van de strafzaak met zijn huidige advocaat en dat daarmee veel tijd gemoeid is geweest, mede gelet op de plaats van detentie. Kort nadat de strafzaak in 2009 tot een einde is gekomen, heeft klager een klacht ingediend. Gelet op het door klager gestelde en het feit dat niet gebleken is dat verweerder onoverkomelijke moeilijkheden heeft ondervonden bij het voeren van verweer, verklaart de Raad klager ontvankelijk in zijn klacht. De klacht heeft betrekking op de wijze waarop verweerder klager heeft bijgestaan in een strafrechtelijke procedure. Klager verwijt verweerder dat hij gehandeld heeft in strijd met de op hem rustende zorgplicht. De Raad overweegt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste gediend zijn. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze, die hem passend voorkomt. Een tuchtrechtmaatregel kan pas worden overwogen en opgelegd, indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Voorts overweegt de Raad dat het tot de verplichtingen van de advocaat hoort om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke feiten, informatie en afspraken. Waar nodig, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Onderdeel van de klacht is dat verweerder klager niet geïnformeerd heeft over de uitspraak in zijn strafzaak en de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep. Verweerder heeft gesteld dat klager vanaf het begin heeft meegedeeld dat hij geen hoger beroep wenste in te stellen in geval van een voordeling. Verweerder heeft een dergelijke belangrijke afspraak niet schriftelijk aan klager bevestigd, hetgeen wel op zijn weg lag. Verweerder is niet aanwezig geweest bij de uitspraak in de strafzaak van de klager. Het staat verder vast dat hij klager niet op de hoogte heeft gesteld van het vonnis, hem geen afschrift van het vonnis heeft gestuurd en klager niet geïnformeerd heeft, althans niet tijdig, over de mogelijkheden om hoger beroep in te stellen. Verweerder heeft door dit na te laten ernstig tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht. Niet is komen vast te staan het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het slechts één keer bezoeken door verweerder van klager in de penitentiaire instelling. Hetzelfde geldt voor het onvoldoende besproken hebben van het dossier met klager. De klachtonderdelen die zien op het bespreken met klager van diens proceshouding en de tactiek ter zitting, het maken van bepaalde opmerkingen tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak van klager en het houden van een onzinnig pleidooi, worden ongegrond verklaard. Het door klager gestelde is niet komen vast te staan. Gelet op de gegrond bevonden klachtonderdelen legt de Raad verweerder de maatregel op van een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand. Het betreft een voorwaardelijke schorsing met een proeftijd van twee jaar.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 27 mei 2011 met kenmerk K 241 2009/2010 svt/lli, door de raad ontvangen op 30 mei 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 december 2012 in aanwezigheid van klager met zijn gemachtigde mr. K, advocaat te Rotterdam, alsmede de heer I., tolk, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak in eerste aanleg, waarin klager verdacht werd van moord c.q. doodslag.

2.2    Op 14 januari 2005 is klager in het buitenland aangehouden op verzoek van de officier van justitie te Den Haag.

2.3    Op 11 februari 2005 is klager overgebracht naar Nederland en bezocht door een piketadvocaat.

2.4    Op 14 en 17 februari 2005 heeft verweerder klager bijgestaan bij de rechter-commissaris in verband met de rechtmatigheidstoets respectievelijk inbewaringstelling.

2.5    Op 25 februari 2005 vond er een raadkamer-zitting plaats in verband met de gevorderde gevangenhouding. Mr. S. heeft klager bijgestaan.

2.6    Op 23 mei 2005 vond de eerste pro forma zitting bij de Rechtbank ’s-Gravenhage plaats. Klager heeft volgens het proces-verbaal onder meer verklaard:

“(…)

Ik begrijp dat de zaak vandaag niet inhoudelijk zal worden behandeld. Ik wist dit niet omdat ik mijn raadsman lang geleden voor het laatst heb gesproken.”

2.7    Op 16 augustus 2005 is de strafzaak inhoudelijk behandeld door de Rechtbank ’s-Gravenhage. Verweerder heeft klager bijgestaan. Verweerder heeft volgens het proces-verbaal van de zitting onder meer gezegd:

“Ik heb driemaal met hem gesproken onder andere over zijn proceshouding, maar ik ben niet tot hem doorgedrongen”   

(...)

De feiten kunnen m.i. bewezen worden.   

Hij heeft een groot probleem, dat is zijn eigen persoonlijkheid. Het is allemaal vreselijk triest.   

(…).”

2.8    Op 30 augustus 2005 heeft de Rechtbank vonnis gewezen en klager veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf. Klager was bij de uitspraak aanwezig. Verweerder is daarbij niet aanwezig geweest.

2.9    Op 4 september 2005 is klager in het Huis van Bewaring in een isoleercel geplaatst.

2.10    Op 13 september 2005 is de hoger beroep-termijn verstreken.

2.11    Blijkens het proces-verbaal van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van de op 8 mei 2008 en 22 mei 2008 gehouden terechtzittingen heeft verweerder klager op 12 oktober 2005 een brief geschreven, waarin onder meer is opgenomen:

“Due to busy occupations was I up to now unable to visit you. I intent to visit you in the last week in this month or the first week in November. Kindly let me know in writing what dates you prefer to have your case re-entertained. Are there any new facts you want to bring under the intention of the Judge?”

2.12    Op 10 november 2005 heeft klager zelf, door een daartoe strekkende verklaring af te leggen, in de penitentiaire instelling hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 30 augustus 2005.

2.13    Bij arrest van 24 mei 2006 heeft het Gerechtshof ’s-Gravenhage klager niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

2.14    Op 19 februari 2008 heeft de Hoge Raad beslist op het namens klager ingestelde cassatieberoep en het arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof ’s-Gravenhage.

2.15    Op 8 mei 2008 heeft verweerder bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage een verklaring afgelegd en onder meer verklaard:

“(…)

U vraagt mij of ik mij kan herinneren of ik op 20 augustus 2005 bij de uitspraak in de onderhavige zaak aanwezig ben geweest. Dat kan ik mij niet herinneren. Ik kan mij evenmin herinneren of ik nadien nog contact met de verdachte heb gehad. Ik heb hem in ieder geval na de zitting, waarop de zaak inhoudelijk is behandeld, niet meer bezocht. De zaak kan ik mij nog wel herinneren. Ik kan mij ook herinneren dat ik de kansen in hoger beroep met hem heb besproken. Bij dat gesprek is mevrouw T.C. [griffier], tolk in de Litouwse taal, aanwezig geweest. Ik heb hem uitgelegd dat hij contact met mij moest opnemen indien hij hoger beroep wenste in te stellen als de uitspraak voor hem ongunstig zou uitvallen. Ik kan mij niet herinneren hem te hebben uitgelegd op welke wijze hij hoger beroep kon instellen.

(…)

Uit mijn dossier van de verdachte kan ik niet afleiden dat hij mij na de uitspraak heeft gebeld. Ik heb daarin wel een door mij geschreven brief gericht aan de verdachte aangetroffen. Die brief is gedateerd 12 oktober 2005…”

2.16    Op 9 oktober 2008 heeft het Gerechtshof klager alsnog ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft daarbij onder meer overwogen:

” (…)   

Het hof is van oordeel dat in deze zaak sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding ter zake van het instellen van hoger beroep door de verdachte vanwege het ontbreken van daadwerkelijke rechtsbijstand van de aan de verdachte toegevoegde raadsman…”.

2.17    Op 23 november 2009 is klager veroordeeld tot 14 jaar gevangenisstraf.

2.18    Klager heeft cassatieberoep ingesteld.

2.19    Bij brief met bijlagen van 16 augustus 2010 heeft de gemachtigde van klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij klager niet naar behoren bijgestaan heeft in de strafrechtelijke procedure en verweerder gehandeld heeft in strijd met de op hem rustende zorgplicht. Klager verwijt verweerder onder meer dat hij:   

a.    klager onvoldoende geïnformeerd heeft over de (voortgang van de) procedure en klager niet uitgelegd heeft wat een pro forma-zitting inhoudt;

b.    klager slechts één keer bezocht heeft tijdens zijn voorlopige hechtenis;

c.    het dossier niet, althans niet voldoende met klager heeft besproken;

d.    nagelaten heeft om met klager diens proceshouding en de tactiek te bespreken;

e.    tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak opmerkingen gemaakt heeft over (de houding van) klager en hij daarmee klager publiekelijk is afgevallen;

f.    een onzinnig pleidooi gehouden heeft en niet bij de uitspraak aanwezig is geweest;

g.    klager niet geïnformeerd heeft over de uitspraak van 30 augustus 2005 en de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep.   

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt dat hij niet meer over het dossier beschikt in verband met de overdracht van het dossier van klager aan een opvolgend advocaat. Hij heeft een beperkt dossier in het archief en vraagt zich af of het nog redelijk is om een klacht in te dienen over een zaak die in 2005 door hem afgesloten is.

Ad klachtonderdelen a., b., c. en g.

4.2    Verweerder heeft klager drie keren bezocht, waarvan twee keer met een tolk. Verweerder heeft de zaak met klager besproken en voorbereid. Hij heeft het dossier met klager doorgenomen, maar niet volledig. Klager was niet geïnteresseerd in het doornemen van het dossier. Hij wenste de straf te ondergaan, die hij zou krijgen. Klager heeft vanaf het begin kenbaar gemaakt dat hij geen hoger beroep wenste in te stellen. Gelet hierop heeft verweerder klager ook niet meer hierover gesproken. Als klager hoger beroep had willen instellen, had hij contact op kunnen nemen met verweerder. Verweerder heeft klager na de uitspraak niet meer gesproken of de uitspraak toegestuurd.

Ad klachtonderdelen d. ,e. en f.

4.3    Verweerder heeft klager geadviseerd een open proceshouding aan te nemen en ter zitting niet te zwijgen. Verweerder heeft klager niet publiekelijk af willen vallen. Hij heeft een opmerking gemaakt over klager om de rechtbank te wijzen op het gesloten karakter van klager en zo meer inzicht in de persoon van klager te verschaffen. Het pleidooi was er op gericht de rechtbank te overtuigen van de spijt en het berouw van klager. Verweerder weet niet waarom hij niet bij de uitspraak aanwezig was.

5    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1    In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan uit mag gaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval moeten maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht.

5.2    Klager heeft onbetwist gesteld dat hij de Nederlandse taal niet machtig was, waardoor overleg met een advocaat minder eenvoudig is en meer tijd kost. Klager heeft zich met zijn huidige advocaat eerst geconcentreerd op de afwikkeling van de strafzaak en dat daarmee veel tijd gemoeid is geweest, mede vanwege het feit dat klager gedetineerd was in Veenhuizen. Kort nadat de strafzaak in 2009 tot een einde is gekomen, heeft klager een klacht ingediend.

5.3    Gelet op het voorafgaande, alsmede gelet op de aard en de ernst van de klacht, en dat niet gebleken is dat verweerder onoverkomelijke moeilijkheden heeft ondervonden bij het voeren van verweer, is klager ontvankelijk in zijn klacht.

Algemeen

5.4    In het algemeen geldt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste gediend zijn. Daarbij  komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze, die hem passend voorkomt. Een tuchtrechtelijke maatregel kan pas worden overwogen en opgelegd, indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

5.5    Het behoort tot de verplichtingen van de advocaat om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waarnodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a., b., c. en g.

5.6    Verweerder heeft gesteld dat klager vanaf het begin meegedeeld heeft dat hij geen hoger beroep wenste in te stellen in geval van een veroordeling. Verweerder had een dergelijke belangrijke afspraak schriftelijk aan klager moeten bevestigen.

5.7    Vast staat voorts dat verweerder niet aanwezig is geweest bij de uitspraak op 30 augustus 2005 en dat hij klager niet, althans niet voor 12 oktober 2005 op de hoogte heeft gesteld van het vonnis. Verweerder heeft klager geen afschrift van het vonnis gestuurd en heeft klager evenmin (tijdig) geïnformeerd over de mogelijkheden om hoger beroep in te stellen en over de termijn van hoger beroep.

5.8    Door dit na te laten is verweerder ernstig tekort geschoten in de op hem rustende zorgplicht.

5.9    In zoverre zijn de klachtonderdelen gegrond.

5.10    Gelet op de gemotiveerde betwisting van verweerder is niet komen vast te staan dat verweerder klager slechts één keer bezocht heeft en onvoldoende het dossier met klager heeft besproken.

5.11    In zoverre zijn de klachtonderdelen ongegrond.

Ad klachtonderdelen d., e. en f.

5.12    Niet gebleken is dat verweerder de aan hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan bij het bepleiten van de zaak van klager. Evenmin is gebleken dat verweerder de proceshouding en de procestactiek onvoldoende met klager heeft besproken.

5.13    De klachtonderdelen d., e. en f. zijn derhalve ongegrond.

6    MAATREGEL

    De raad is van oordeel dat verweerder ernstig tekort geschoten is in zijn zorgplicht jegens klager door na te laten om gestelde afspraken met klager over het afzien van instellen van hoger beroep schriftelijk te bevestigen en klager niet te informeren over het vonnis van 30 augustus 2005 en over de mogelijkheid van hoger beroep. De raad neemt daarbij voorts in aanmerking dat klager, die de Nederlandse taal niet machtig was en alleen in Nederland verbleef, volledig afhankelijk was van verweerder voor informatieverstrekking.

De raad acht in dezen een schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van één maand passend. In aanmerking nemende dat het gaat om een zaak uit 2005, zal de raad volstaan met een voorwaardelijke schorsing.

7    BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht oordelen op grond dat verweerder zich binnen de hierna te vermelden proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde gaat.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M. Aukema, R. de Haan, J.P. Heinrich, H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 februari 2013.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 19 februari 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl