ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4107 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4076/12.210

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4107
Datum uitspraak: 11-03-2013
Datum publicatie: 19-04-2013
Zaaknummer(s): R. 4076/12.210
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder had zich van het doen van een (ernstige) beschuldiging over de wederpartij in een breed toegankelijk dagblad moeten onthouden nu hij niet in staat is gebleken deze beschuldiging nader te onderbouwen. Klacht gegrond. Maatregel een enkele waarschuwing.

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 19 november 2012 met kenmerk K010, door de raad ontvangen op 20 november 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 januari 2013 in aanwezigheid van de echtgenote van klager en verweerder. Verweerder werd bijgestaan door mr. N., advocaat te Den Haag. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In een artikel in het Financieele Dagblad, hierna te noemen “FD”, van 31 augustus 2012 is, voor zover in deze relevant, het volgende gesteld:

“W. (red.), directeur van vermogensbeheerder M. (red.), is geroyeerd door de tuchtcommissie van klachteninstituut DSI. Dit volgt op de stevige tik op de vingers die W. (red.) kreeg van de Ondernemingskamer en de toezichthouder van de financiële markten AFM.

DSI, de integriteitbewaker van de financiële sector, spreekt in een geanonimiseerde uitspraak van ‘ontoelaatbare vermenging van privébelangen en zakelijke belangen van beleggers en het verrichten van transacties in strijd met het beleggingsbeleid’. …

Volgens W. (red.) was bovendien mede directeur klager (red.) ook op de hoogte van die belangenvermenging. Tegen klager (red.) loopt echter geen procedure bij het DSI, omdat hij niet geregistreerd staat bij het instituut. ‘Maar dat zegt niet dat de heer W. (red.) meer schuldig is dan klager (red.)’, meent verweerder (red.)”.

2.3    Bij brief van 3 september 2012 heeft de echtgenote van klager zich namens klager bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

Klager verwijt verweerder dat hij door de wijze waarop hij zich in het FD over klager heeft uitgelaten heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedragsregels, meer in het bijzonder gedragsregels 30 en 31.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft gesteld dat zijn cliënt en klager ooit gezamenlijk bevoegd bestuurders zijn geweest van een onderneming. Na een veelvoud aan juridische procedures zijn beide bestuurders uiteindelijk door de Ondernemingskamer geschorst en hebben zij hun aandelen in het bedrijf verkocht. Hiermee kwam echter geen einde aan de onenigheid van partijen.

4.2    Verweerder heeft vervolgens gesteld dat de uitspraak van het DSI volgt op een onderzoek en aanwijzing van de AFM. Naar klager heeft eveneens een dergelijk onderzoek gelopen, maar dit leidde niet tot een aanwijzing. Volgens verweerder is onduidelijk waarom dit niet is gebeurd. Verweerder heeft benadrukt dat een uitspraak van de tuchtcommissie van het DSI bovendien niet mogelijk was jegens klager, omdat klager nooit geregistreerd bij DSI is of is geweest.

4.3    Met betrekking tot gedragsregel 30, het verstrekken van onjuiste feitelijke gegevens, heeft verweerder gesteld dat daarvan geen sprake kon zijn, omdat hetgeen in het FD staat feitelijk juist is. Uit het uitblijven van een procedure bij het DSI kan geen conclusie worden getrokken met betrekking tot de schuldvraag aan de zijde van klager. Een dergelijke procedure is simpelweg onmogelijk nu klager niet staat geregistreerd bij DSI.

4.4    Met betrekking tot gedragsregel 31, onnodig grievende uitlatingen, heeft verweerder betwist dat hij enige uitlating heeft gedaan die aan die kwalificatie zou voldoen. In het artikel in het FD heeft verweerder namens zijn cliënt een feitelijke constatering gedaan. Het feit dat deze constatering wellicht niet in goede aarde is gevallen bij klager, maakt volgens verweerder niet dat deze opmerking onnodig grievend zou zijn. Bovendien valt het citaat volgens verweerder onder de vrijheid van meningsuiting.

5    BEOORDELING

5.1    Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. Die vrijheid is echter niet absoluut, doch vindt onder meer beperking hierin, dat de advocaat zich in of buiten rechte niet, hetzij schriftelijk hetzij mondeling, onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij of zijn cliënt. Deze beperking van de vrijheid van de advocaat dient niet alleen ter bescherming van de wederpartij die zich gegriefd zou kunnen voelen door bepaalde uitlatingen, maar is in onze democratische samenleving dringend noodzakelijk in het belang van een behoorlijke rechtsbedeling, waarin de advocaat binnen en buiten het hem toegekende procesmonopolie een wezenlijke rol vervult. Dat belang is er bij gebaat dat ook in conflicten waarbij de emoties hoog oplopen op waardige wijze en op zakelijk toon wordt gedebatteerd. Een advocaat dient zich van ernstige beschuldigingen te onthouden, indien hij zich niet over de gegrondheid daarvan kan uitlaten. Hij dient zich dan te bedienen van een ander en minder incriminerende stellingname om het beoogde doel te bereiken.

5.2    Op basis van de stukken en hetgeen ter zitting over en weer is gesteld, stelt de raad vast dat nergens uit kan worden opgemaakt dat klager kan worden verweten hetgeen (de cliënt van) verweerder hem verwijt. De raad is van oordeel dat in de situatie dat een advocaat in het openbaar een negatieve uitlating doet over de wederpartij in een dagblad dat breed toegankelijk is, de betreffende advocaat dit verwijt moet kunnen onderbouwen. Uit het betreffende citaat, meer in het bijzonder: . ‘Maar dat zegt niet dat de heer W. (red.) meer schuldig is dan klager (red.)’, meent verweerder (red.)”, volgt dat verweerder namens zichzelf spreekt. Verweerder heeft nagelaten zijn verwijt ten overstaan van de raad nader te onderbouwen. De feitelijke juistheid van de mededeling is dan ook niet gebleken. Gelet hierop is de raad van oordeel dat de klacht gegrond is.

6    MAATREGEL

    Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

7    BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder de maatregel op van een enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard, L.P.M. Eenens, P.C.M. van Schijndel, E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2013.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl