ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4106 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.3863/11.266

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4106
Datum uitspraak: 04-03-2013
Datum publicatie: 19-04-2013
Zaaknummer(s): R.3863/11.266
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wraking van de voorzitter op grond dat deze ter zitting, waarop het verzet werd behandeld, klager heeft ontzegd om nieuwe stukken aan de raad over te leggen. De voorzitter heeft dit gedaan met een beroep op de goede procesorde. De wrakingskamer acht de overweging dat overlegging in strijd zou zijn met een goede procesorde niet onbegrijpelijk, te meer niet daar uit het dossier blijkt dat in een eerdere oproepingsbrief van de griffier aan verzoekster is meegedeeld dat zij tot uiterlijk 14 dagen voor de zitting stukken kon indienen. De aanname van verzoekster dat de raad kennis heeft van stukken die door verweerster in het geding zijn gebracht onder de aanbeveling die niet in afschrift aan verzoekster te verstrekken, berust op een misvatting. De raad heeft de aanbeveling niet gevolgd en heeft de bewuste brieven aan het dossier toegevoegd. Wrakingsverzoek afgewezen.

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Verzoekster heeft een klacht ingediend tegen mr. H, advocaat te Rotterdam. De klacht is, nadat deze door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam aan de raad was toegezonden, bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 11 januari 2012 als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster verzet ingesteld.

1.2    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2012. Vervolgens heeft de raad bij tussenbeslissing van 2 juli 2012 het verzet gegrond verklaard en bepaald dat mr. H de gelegenheid had om stukken in het geding te brengen alsmede dat de behandeling op een nader te bepalen zitting zou worden voortgezet. Mr. H heeft haar reactie gegeven bij brief van 14 juni 2012 onder overlegging van stukken.

1.3    De behandeling van het verzet is voortgezet ter zitting van de raad van 4 februari 2013, alwaar verzoekster, haar gemachtigde en mr. H zijn verschenen.

Aan het slot van de zitting heeft de voorzitter de behandeling gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan op 8 april 2013.

Hierna heeft verzoeksters gemachtigde de voorzitter, mr. A., gewraakt.

1.4    Verweerster heeft bij brief van 11 februari 2013 meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen onder aanvoering van haar standpunt ten aanzien van de wraking.

1.5    Bij e-mail van 18 februari 2013 heeft verzoeksters gemachtigde de wraking toegelicht.

1.6    Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 25 februari 2013. Ter zitting is verzoeksters gemachtigde verschenen.

2    INHOUD VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1    Verzoekster heeft het wrakingsverzoek – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Haar vader, tevens gemachtigde, heeft ter zitting van 4 februari 2013 stukken in het geding willen brengen en heeft die aan de voorzitter getoond. De voorzitter heeft meegedeeld dat de gemachtigde geen stukken meer kon overleggen. Zij heeft daardoor onvoldoende kennis willen nemen van de stukken die hij in tweede termijn tijdens de zitting heeft getoond. De voorzitter heeft voorts toegelaten dat door mr. H stukken aan het dossier zijn toegevoegd die verzoekster niet bekend zijn omdat zij onder geheimhouding zouden vallen.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De gemachtigde van verzoekster heeft voor de zitting van 4 februari 2013 geen nadere stukken in het geding gebracht. Nadat hij zijn standpunt nader had toegelicht en mr. H daarop had gereageerd wilde de gemachtigde van verzoekster nog stukken in het geding brengen om zijn standpunt verder te onderbouwen. Hij heeft verweerster die stukken getoond, maar zij heeft niet toegestaan dat die nog in het geding zouden worden gebracht, omdat dat in strijd zou zijn met de goede procesorde. Verweerster meent dat door die beslissing niet blijkt dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

4    BEOORDELING

4.1    De raad heeft begrip voor het feit dat de vader van verzoekster, bezorgd als hij is voor het welzijn van zijn dochter, geen rechtsmiddel onbenut wil laten om haar belang te dienen. De vraag is echter of het verzoek tot wraking van de voorzitter mr. A. doel treft. In dat verband overweegt de raad als volgt.

4.2    Op grond van artikel 47 Advocatenwet jo. artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan een lid van de Raad van Discipline worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. De raad heeft derhalve te onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoekster zijn gesteld en aannemelijk geworden.

4.3    Uit de toelichting van verzoeksters gemachtigde blijkt dat hij ter zitting stukken heeft willen overleggen, waarover hij al enige tijd beschikte. Verweerster heeft de overlegging van die stukken geweigerd daar zij dat in strijd met de goede procesorde achtte.

4.4    Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de voorzitter dient voorop te staan dat deze als rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij of zij jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

4.5    Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de voorzitter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter zitting van de raad geen houvast gevonden.

4.6    Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren.

4.7    Daarbij dient vooropgesteld dat een voor een klager onwelgevallige beslissing van een voorzitter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert.

4.8    Dat kan anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.   

De raad is van oordeel dat dit niet het geval is.

4.9    Immers de beslissing van de voorzitter om de stukken die verzoeksters gemachtigde ter zitting nog wilde indienen niet toe te laten is gemotiveerd met de overweging dat dit in strijd is met een goede procesorde. Dit is geen onbegrijpelijke beslissing, temeer niet nu uit het dossier blijkt, dat in de brief d.d. 10 mei 2012 van de griffier aan verzoekster waarin de behandeling van de klacht ter zitting van 4 juni 2012 werd aangekondigd, is meegedeeld dat verzoekster uiterlijk tot 14 dagen voor de zitting stukken kon indienen.

4.10    De veronderstelling dat de voorzitter heeft aanvaard dat verzoekster geen kennis zou dragen van stukken die mr. H als bijlagen bij haar brief van 14 juni 2012 aan de raad heeft gestuurd, berust op een kennelijke vergissing. Verzoekster doelt daarbij kennelijk op wat mr. H. op bladzijde 4 van bedoelde brief heeft geschreven, namelijk dat zij afschriften van al haar brieven aan verzoekster overlegt en hierbij opmerkt dat deze correspondentie valt onder de geheimhouding die zij jegens verzoekster dient te betrachten, om welke reden zij de raad in overweging geeft om geen afschriften te verstrekken aan verzoekster. De raad heeft die aanbeveling echter niet gevolgd en heeft de bewuste brieven wel aan het dossier toegevoegd. Het bezwaar tegen mr. A. mist in zoverre dan ook feitelijke grondslag.

4.11    De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

5    BESLISSING

De wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage:

-    wijst het wrakingsverzoek af.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, mrs. W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 maart 2013.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 6 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    verzoekster

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk