ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4093 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4141/13.48

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4093
Datum uitspraak: 26-03-2013
Datum publicatie: 19-04-2013
Zaaknummer(s): R. 4141/13.48
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft in zijn brief aan klager expliciet laten weten dat hij niet tot het indienen van een bezwaarschrift zou overgaan als hij niet uiterlijk op 25 juli 2011 daartoe een opdracht zou hebben gekregen van klager. Uit de stukken volgt niet dat klager voor 25 juli 2011 aan verweerder opdracht heeft gegeven tot het indienen van een bezwaarschrift. Het overgelegde e-mail bericht van 22 juni 2011 bevat ook niet een dergelijke opdracht, zodat niet is komen vast te staan dat klager verweerder opdracht heeft gegeven tot het indienen van een bezwaarschrift. Verweerder kon dat e-mail bericht opvatten als een verzoek om te beoordelen of een bezwaarschrift tegen de inhoud van de bijlage bij die e-mail kans van slagen had en dat leidde dan ook tot verweerders eerder vermelde brief van 21 juli 2011. De gedragingen van verweerder zijn, gemeten naar genoemde maatstaf en gelet op het bovenstaande, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 7 maart 2013, door de Raad ontvangen op 8 maart 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft de belangen van klager behartigd tegen de gemeente Den Haag.

1.2    Bij brief van 17 maart 2011 heeft klager een brief van de gemeente Den Haag ontvangen betreffende het voornemen aan hem een bestuurlijke boete op te leggen.

1.3    Verweerder heeft namens klager bij brief van 8 april 2011 de gemeente Den Haag gemotiveerd verzocht te volstaan met een waarschuwing en af te zien van het opleggen van een boete.

1.4    Op 22 juni 2011 heeft klager het besluit van de gemeente Den Haag aan verweerder gemaild. Aan klager is een bestuurlijke boete opgelegd ten bedrage van € 18.500,00.

1.5    Bij brief van 14 juli 2011 heeft verweerder klager, voor zover in deze relevant, geschreven:

“Ik heb kennis genomen van de inhoud van het verweer van de gemeente Den Haag Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn d.d. 21 juni 2011.

Eerder heb ik al met u besproken dat niet valt te ontkennen dat u niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen. Inzet van het bezwaar was om de opgelegde boete te verminderen. Dit verzoek is niet opgevolgd.

Binnen zes weken na bekendmaking van het besluit kan er een bezwaarschrift worden ingediend tegen het besluit. Eventueel kan in deze bezwaarschriftprocedure worden getracht alsnog de opgelegde boete te verminderen. In hoeverre deze actie kans van slagen heeft kan ik u niet verzekeren.

Indien ik tot het indienen van een bezwaarschrift dien over te gaan, verneem ik dat graag uiterlijk 25 juli a.s. van u. Dan heb ik nog de tijd om het bezwaarschrift te redigeren. Indien ik voor die datum niet van u heb vernomen, ga ik er van uit geen bezwaarschrift te hoeven indienen.

Ik verneem graag.”

1.6    Verweerder heeft geen bezwaarschrift ingediend.

1.7    Bij brief van 9 januari 2013 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2    Klager verwijt verweerder in het bijzonder dat hij heeft verzuimd een bezwaarschrift in te dienen. Klager heeft aangevoerd dat hij met verweerder is overeengekomen dat hij de aan klager opgelegde boete door de gemeente tot het einde zou aanvechten. Dit was ook de reden waarom klager het besluit naar verweerder heeft gemaild op 22 juni 2011.

3.    BEOORDELING

3.1    Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

3.2    Verweerder heeft in zijn brief aan klager van 14 juli 2011 expliciet laten weten dat hij niet tot het indienen van een bezwaarschrift zou overgaan als hij niet uiterlijk op 25 juli 2011 daartoe een opdracht zou hebben gekregen van klager. Uit de stukken volgt niet dat klager voor 25 juli 2011 aan verweerder opdracht heeft gegeven tot het indienen van een bezwaarschrift. Het overgelegde e-mail bericht van 22 juni 2011 bevat ook niet een dergelijke opdracht, zodat niet is komen vast te staan dat klager verweerder opdracht heeft gegeven tot het indienen van een bezwaarschrift. Verweerder kon dat e-mail bericht opvatten als een verzoek om te beoordelen of een bezwaarschrift tegen de inhoud van de bijlage bij die e-mail kans van slagen had en dat leidde dan ook tot verweerders eerder vermelde brief van 21 juli 2011. De gedragingen van verweerder zijn, gemeten naar genoemde maatstaf en gelet op het bovenstaande, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.3    Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4    BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 26 maart 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 maart 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.