ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4079 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3928/12.62

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4079
Datum uitspraak: 18-03-2013
Datum publicatie: 19-04-2013
Zaaknummer(s): R. 3928/12.62
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De Raad onderschrijft de beoordeling van de voorzitter. Wat klager in het verzet heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel dan de voorzitter heeft gegeven. Ook als aangenomen wordt dat klager, zoals hij stelt, pas in 2007 kennisgenomen heeft van het intrekken van het bezwaar door verweerder, had klager de klacht eerder moeten indienen. Het verzet is ongegrond.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 27 februari 2012 met kenmerk R aa/12/51 ml, door de raad ontvangen op 28 februari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 27 maart 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klachtonderdelen a tot en met c kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 27 maart 2012 aan partijen is verzonden.

1.3    Bij brief van 2 april 2012 door de raad ontvangen op 3 april 2012, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 21 januari 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van:

    - de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

    - het verzetschrift van klager van 2 april 2012;

    - een brief van 27 mei 2012 van klager met bijlagen;

    - een brief van 3 juni 2012 van klager;

    - een brief van 1 juli 2012 van klager;

        - een brief van 4 juli 2012 van klager met bijlage;

        - een brief van 5 juli 2012 van klager met bijlage;

        - een brief van 27 september 2012 van klager met bijlagen;

        - een brief van 21 november 2012 van klager met bijlage;

        - een brief van 25 november 2012 van klager met bijlagen;

        - een brief van 7 december 2012 van klager met bijlagen;

        - een brief van 17 december 2012 van klager met bijlagen;

        - een brief van 20 december 2012 van klager.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Verweerder heeft klager van medio 2001 tot 2008 bijgestaan in diverse procedures tegen het UWV te Rotterdam.

2.2    Verweerder heeft in een van deze procedures verzuimd tijdig het griffierecht te betalen, zodat het hoger beroep dat verweerder had ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

2.3    Klager heeft hierover een klacht ingediend bij de deken. Die klacht is behandeld door de raad van discipline. Bij beslissing van 20 september 2010 heeft de raad van discipline aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd.

2.4    Bij brief van 27 april 2011 heeft klager opnieuw een klacht tegen verweerder ingediend. Deze klacht hield in dat:

a.    verweerder klager nooit heeft laten weten dat hij hem in een zaak voor FNV Bondgenoten heeft bijgestaan en dat hij klager in alle volgende procedures van 2002 tot en met september 2008 op basis van een toevoeging heeft bijgestaan. Klager is van mening dat verweerder zich niet door klagers belang, maar door het belang van FNV Bondgenoten heeft laten leiden bij de behandeling van de zaken;

b.        klager geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd;

c.        een bezwaarschrift, door klager ingediend op 28 maart 2002, in opdracht van FNV Bondgenoten, doch zonder overleg met klager heeft ingetrokken.

2.5    De voorzitter van de raad van discipline heeft bij beslissing van 20 september 2011 klachtonderdeel a als kennelijk ongegrond en de klachtonderdelen b en c als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. Klager heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld.

2.6    Bij brief van 14 februari 2012 heeft klager zich opnieuw bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij:

a.    heeft samengespannen met juristen van het UWV;

b.    niet eenmaal, maar tweemaal een bezwaarschrift van 28 maart 2002 van klager heeft ingetrokken, tegen een volgens klager niet bestaande brief van 2 maart 2000;

c.    met voorbedachte rade niet in beroep is gegaan tegen een beslissing op bezwaar van 9 augustus 2002.

3.3    In het verzet heeft klager zijn klachten herhaald en benadrukt dat er sprake is van een nieuwe klacht, die inhoudelijk behandeld dient te worden.

4    BEOORDELING

4.1    Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad de beoordeling van de voorzitter. Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd is niet meer dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de voorzitter heeft gegeven. Ook indien zou moeten worden aangenomen dat klager –zoals hij stelt- pas in 2007 kennis genomen heeft van het intrekken van het bezwaar, dan nog is naar het oordeel van de raad de beslissing van de voorzitter om het klachtonderdeel b. niet-ontvankelijk te verklaren juist, omdat klager ook in dat geval zijn klacht eerder had moeten indienen.

5    BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M. Aukema, R. de Haan,  H.E. Meerman, E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 maart 2013.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 19 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.