ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA3931 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4100/13.7

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA3931
Datum uitspraak: 28-01-2013
Datum publicatie: 02-03-2013
Zaaknummer(s): R. 4100/13.7
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De verklaring van klager en diens moeder over de achterlating van een ordner staan haaks op de verklaring van verweerster en vormen op zichzelf onvoldoende basis om vast te kunnen stellen dat het standpunt van klager juist is.   De gedraging van verweerster in verband met de declaratie van 2 augustus 2012 is op zichzelf minder zorgvuldig, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, te meer nu het handelen van verweerster geen negatieve gevolgen voor klager heeft gehad. Ook het voorstel van verweerster om de nog openstaande declaratie van 3 september 2012 te verrekenen met het depot dat het kantoor van verweerster van klager onder zich heeft, is niet ongebruikelijk en evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar.   Klacht kennelijk ongegrond.

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 10 januari 2013, door de Raad ontvangen op 11 januari 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Klager is jaren als cliënt verbonden geweest aan het kantoor van verweerster.

1.2    Eind juni 2012 heeft klager zich tot het kantoor van verweerster gewend in verband met een huurgeschil.

1.3    In dat kader heeft klager op 2 juli 2012 een bespreking met verweerster gehad.

1.4    Klager heeft tijdens deze bespreking stukken aan verweerster beschikbaar gesteld.

1.5    Bij e-mail bericht van 1 oktober 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster bij de deken.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2    Klager verwijt verweerster in het bijzonder dat zij:

a.    onnauwkeurig werkt nu een ordner met originele stukken van klagers moeder op het kantoor van verweerster in het ongerede is geraakt;

b.    “kort van geheugen is” waardoor zij diverse fouten heeft gemaakt, onder meer bij het toezenden van een declaratie en met betrekking tot de onderwerpen die klager met verweerster heeft besproken.

3.    BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1    Verweerster heeft gesteld dat zij wel een zwarte ordner, maar nimmer een grijze ordner met originele stukken van klagers moeder in ontvangst heeft genomen. De verklaring van klager en diens moeder staan haaks op de verklaring van verweerster en vormen op zichzelf onvoldoende basis om vast te kunnen stellen dat het standpunt van klager juist is.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.2    Verweerster heeft erkend dat zij de declaratie van 2 augustus 2012 abusievelijk niet aan klager heeft verzonden. Klager heeft deze declaratie voor het eerst ontvangen bij de aanmaning. Deze gedraging van verweerster is op zichzelf minder zorgvuldig, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, te meer nu het handelen van verweerster geen negatieve gevolgen voor klager heeft gehad. Ook het voorstel van verweerster om de nog openstaande declaratie van 3 september 2012 te verrekenen met het depot dat het kantoor van verweerster van klager onder zich heeft, is niet ongebruikelijk en evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.3    De overige verwijten van klager zijn niet nader (met stukken) onderbouwd.

3.4    Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4    BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a en b als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 28 januari 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 29 januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.