ECLI:NL:TADRSGR:2013:11 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.3803/11.205-a

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:11
Datum uitspraak: 22-04-2013
Datum publicatie: 10-07-2013
Zaaknummer(s): R.3803/11.205-a
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht betreft de wijze van verweer voeren door verweerder in een eerdere tuchtzaak. In verband met zijn verweer heeft hij informatie opgevraagd bij de Ombudsman. Gevraagd is naar de inhoud van een brief waaruit klager in die tuchtzaak onvolledig had geciteerd. Klacht dat verweerder informatie heeft opgevraagd over zaken waarvan men weet dat die niet verstrekt mogen worden en die verweerder niet aangaan; voorts dat verweerder zich daarbij heeft voorgedaan als advocaat van de partner van klager om de bewuste informatie te verkrijgen. Klachtonderdeel a ongegrond. Klachtonderdeel b niet-ontvankelijk.

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 20 september 2011, door de raad ontvangen op 23 september 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 februari 2013 in aanwezigheid van verweerder. Klager heeft bij brief van 20 februari 2013 meegedeeld niet aanwezig te zijn bij de behandeling. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft, tezamen met een kantoorgenoot, de belangen van mevrouw S behartigd. Mevrouw S heeft verweerder opdracht gegeven een civielrechtelijke procedure tegen klager en tegen de heer T, partner van klager, aan te spannen.

2.3    Terzake van de belangenbehartiging door verweerder voor mevrouw S heeft klager in maart 2010 een klacht ingediend tegen verweerder. Die klacht is behandeld ter zitting van 14 februari 2011 van deze raad, hierna: de zitting van 14 februari 2011.

2.4    In verband met de zitting van 14 februari 2011 heeft klager op 25 januari 2011 een brief aan de raad gezonden, waarin hij onder meer een gedeelte van een brief van de Nationale Ombudsman – hierna: de Ombudsman -  van 3 januari 2011 aan klagers partner, de heer T, heeft geciteerd. Bedoeld citaat houdt verband met een mededeling van de Ombudsman dat verweerder diverse documenten uit het dossier van de heer T bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) had opgevraagd.   

In zijn brief van 25 januari 2011 deelde klager aan de raad namelijk het volgende mee:

“In een schrijven dat de heer [T, RvD] recent ontving echter stelt de Nationale Ombudsman die onderzoek naar een en ander verricht: “Uit de ons ter beschikking staande stukken is verder gebleken dat advocaat [verweerders kantoorgenoot, RvD] diverse documenten uit uw dossier bij de SVB heeft opgevraagd …”, waarmee het tegendeel van het door [verweerder, RvD] namens [verweerders kantoorgenoot, RvD] gestelde wordt bewezen en mijn stelling wordt onderschreven.”

2.5    Na kennisneming van voormelde brief van klager en het daarin opgenomen citaat, heeft verweerder bij de Ombudsman informatie opgevraagd. De Ombudsman heeft op dat verzoek gereageerd bij brief van 27 januari 2011. Bij die brief is een kopie gevoegd van de brief die de Ombudsman op 3 januari 2011 aan de heer T had gezonden.

2.6    In de brief van 27 januari 2011 deelde de Ombudsman aan verweerder het volgende mee:

“In reactie op uw faxbericht van 27 februari 2011 treft u hierbij de door u gevraagde brief aan. Volledigheidshalve kan ik u meedelen dat de door de heer [B, klager, RvD] vermelde passage slechts gedeeltelijk is weergegeven. De volledige zin luidt:

“Uit de ons ter beschikking staande stukken is verder gebleken dat advocaat [verweerders kantoorgenoot, RvD] diverse documenten uit uw dossier bij de SVB heeft opgevraagd omdat hij door u was aangeklaagd bij de Deken van advocaten en hij deze stukken nodig had om zich in deze zaak te verdiepen.””

2.7    In de brief van 3 januari 2011 heeft de Ombudsman aan de heer T het volgende meegedeeld:

“Uit de ons ter beschikking staande stukken is verder gebleken dat advocaat [verweerders kantoorgenoot, RvD] diverse documenten uit uw dossier bij de SVB heeft opgevraagd omdat hij door u was aangeklaagd bij de Deken van advocaten en hij deze stukken nodig had om zich in deze zaak te kunnen verdedigen.”

2.8    Naar aanleiding van de kennisneming door verweerder en zijn kantoorgenoot van de brief van 3 januari 2011 van de Ombudsman aan de heer T hebben zij op 10 februari 2011 de brief van 27 januari 2011 van de Ombudsman en de daarbij gevoegde brief van 3 januari 2011 aan de heer T aan de raad toegezonden. Verweerder en zijn kantoorgenoot hebben zich in de betreffende klachtzaak op het standpunt gesteld dat klager de brief van de Ombudsman in zijn brief aan de raad onvolledig had geciteerd.   

2.9    Bij brief van 27 februari 2011 heeft klager zich naar aanleiding van de voormelde feiten bij de deken over verweerder en zijn kantoorgenoot beklaagd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klager  verweerder

a.    dat hij bij de Ombudsman informatie heeft opgevraagd over zaken waarvan men weet dat die niet verstrekt mag worden en die verweerder niet aangaat;

b.    zich daarbij heeft voorgedaan als advocaat van de heer T om de bewuste informatie te verkrijgen. Klager acht een en ander onrechtmatig.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tezamen met zijn kantoorgenoot tegen de klacht verweerd, waarbij geen onderscheid is gemaakt naar gelang van ieders gedragingen. Op het gevoerde verweer zal de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1    Gelet op de dossierstukken staat vast dat klager in zijn brief van 25 januari 2011 aan de raad de betreffende passage uit de brief van de Ombudsman van 3 januari 2011 aan de heer T onvolledig heeft geciteerd. Klager heeft immers uit het citaat weggelaten het laatste deel van de zin in de brief van de Ombudsman, luidende: “… omdat hij door u was aangeklaagd bij de Deken van advocaten en hij deze stukken nodig had om zich in deze zaak te kunnen verdedigen.”

5.2    Uit de stukken blijkt verder dat verweerder en zijn kantoorgenoot de brief van de Ombudsman van 27 januari 2011 en de daarbij behorende brief van 3 januari 2011 aan de raad hebben toegezonden teneinde zich ter zitting van 14 februari 2011 op het standpunt te stellen dat klager de brief van de Ombudsman onvolledig had geciteerd.

5.3    Verweerder heeft aangevoerd dat hij in de brief van 27 januari 2011 – die verweerder aan de deken heeft overgelegd - het door klager gebruikte citaat aan de Ombudsman heeft voorgelegd met het verzoek te bevestigen of de geciteerde “constatering” daadwerkelijk is gedaan en om, indien de geciteerde constatering werkelijk zou zijn gedaan, een kopie te zenden van de brief waarin dit aan de heer T was meegedeeld.   

Voorts heeft verweerder aangevoerd dat hij noch zijn kantoorgenoot voorafgaande aan de klachtprocedure ooit contact hebben gehad met de SVB en de daar werkzame mevrouw M.    

Verweerder heeft tenslotte aangevoerd dat hij in de toenmalige tuchtprocedure van mening was dat klager, door het onvolledige citaat aan de raad mee te delen, de suggestie heeft willen wekken dat diens (toenmalige) klacht tegen verweerder en zijn kantoorgenoot terecht was.

5.4    Overwogen wordt dat de advocaat in een tegen hem aanhangig gemaakt tuchtgeding een ruime mate van vrijheid toekomt om zich te verdedigen op de wijze die hem goeddunkt. Een klacht van de klager over de wijze waarop de advocaat zich in het tuchtgeding verdedigt zal slechts in uitzonderlijke gevallen tot ingrijpen van de tuchtrechter kunnen leiden.

5.5    Naar het oordeel van de raad had verweerder een aanvaardbaar belang om zich tegen het door klager aan de raad meegedeelde onvolledige citaat te verweren. Door de onvolledigheid van het citaat kon immers bij de raad mogelijk een onjuiste voorstelling van zaken ontstaan, met alle denkbare nadelige tuchtrechtelijke risico’s van dien voor verweerder.   

Het door klager weggelaten deel van het citaat geeft aan dat verweerder en zijn kantoorgenoot de informatie uitsluitend hadden opgevraagd in het kader van de tegen hen ingediende klachten, waartegen zij zich wensten te verdedigen. Het door klager gebezigde citaat liet de mogelijkheid open dat verweerder die informatie eerder en/of met een ander doel had opgevraagd.

Verweerder had er aldus belang bij navraag te doen bij de Ombudsman omtrent het door klager gebezigde citaat.

5.6    De omstandigheid dat verweerder in de brief aan de Ombudsman heeft gevraagd om een kopie van de desbetreffende brief aan de heer T kan verweerder gezien het voorgaande niet worden tegengeworpen. Het was aan de Ombudsman om te bepalen of hij een kopie van die brief zou toezenden. De Ombudsman heeft zulks gedaan en de omstandigheid dat de Ombudsman later kenbaar heeft gemaakt dat de kopie niet meegezonden had mogen worden, doet aan het voorgaande niet af. Dat bericht bereikte verweerder pas nadat hij – bij brief van 10 februari 2011 – de stukken aan de raad had gezonden.

5.7    Klachtonderdeel a is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.8    Voor zover de klacht behelst dat verweerder zich ten onrechte in de brief aan de Ombudsman heeft voorgedaan als advocaat van de heer T is klager daarin bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk. Immers is niet gesteld dat verweerder zich als advocaat van klager zou hebben voorgedaan.     

Overigens blijkt uit geen van de door partijen overgelegde stukken dat verweerder of zijn kantoorgenoot zich jegens de Ombudsman heeft voorgedaan als advocaat van de heer T, zodat de klacht in zoverre ook feitelijke grondslag mist.

5.9    Het voorgaande brengt mee dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft van de wijze waarop hij zich in eerder bedoeld tuchtgeding heeft verdedigd en dat de klacht deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk is.

6    BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart klachtonderdeel a ongegrond;

- verklaart klager in klachtonderdeel b niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 april 2013.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl