ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4321 Raad van Discipline Arnhem 12-07a

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4321
Datum uitspraak: 22-05-2013
Datum publicatie: 30-05-2013
Zaaknummer(s): 12-07a
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klacht tegen deken over de wijze waarop hij een klacht tegen klaagster heeft onderzocht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 22 mei 2013

in de zaak 12-07a

naar aanleiding van de klacht van:

mr.[naam]

advocaat te [plaats]

klaagster

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats], in zijn hoedanigheid van deken van het voormalig arrondissement [naam arrondissement]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 22 april 2013 met kenmerk 2013 KNN 058 a, door de raad ontvangen op 23 april 2013, en van de stukken a tot en met k die zijn genoemd op de in de brief van de deken vermelde inventarislijst.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Bij brief d.d. 3 januari 2012 heeft klaagster zich beklaagd over verweerder. Omdat verweerder op dat moment deken was van het voormalig arrondissement [naam arrondissement] heeft de voorzitter van de raad van discipline op 9 januari 2012 de deken in het voormalig arrondissement Zutphen aangewezen om de klacht te onderzoeken en af te handelen op de wijze als in de artikelen 46c, 46d en 46e van de Advocatenwet omschreven. Omdat het onderzoek op 1 januari 2013 nog niet was afgerond en de arrondissementen Zutphen en [naam arrondissement] per 1 januari 2013 zijn opgegaan in het nieuwe arrondissement Oost-Nederland heeft de voorzitter van de raad van discipline op 16 januari 2013 de deken van het arrondissement Noord-Nederland aangewezen om het onderzoek voort te zetten.

1.3 In 2005 heeft klaagster mevrouw W. bijgestaan in een arbeidsconflict. Het door klaagster namens mevrouw W. ingediende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd door de kantonrechter afgewezen en mevrouw W. werd in de kosten (een bedrag van € 360,--) veroordeeld.

1.4 Klaagster heeft mevrouw W. in 2005 twee declaraties gestuurd. Declaratie nr. 040080 ten bedrage van  € 2.526,02 en declaratie nr. 040142 ten bedrage van € 3.605,50. In 2010 stuurde klaagster mevrouw W. nog een declaratie, met declaratienr. 060436, ten bedrage van € 1.218,51.

1.5 De declaratie met nr. 040080 is door mevrouw W. betaald. Tegen de declaratie met nr. 040142 maakte mevrouw W. bezwaar. Zij was het oneens met de daarbij in rekening gebrachte verrichtingen en de kwaliteit daarvan. Ook tegen de declaratie met nr. 060436 maakte mevrouw W. bezwaar.

1.6 In juni 2010 heeft klaagster mevrouw W. een sommatiebrief gestuurd waarin zij aanspraak maakte op betaling van een bedrag van € 8.801,58 ( zij maakte dus ook -nogmaals- aanspraak op de declaratie die mevrouw W. reeds betaald had) vermeerderd met rente en kosten.

1.7 Bij brief van 27 september 2010 heeft klaagster de declaraties in de zaak van mevrouw W. ter begroting aan de raad van toezicht in het voormalig arrondissement [naam arrondissement] gezonden.

1.8 Op 11 maart 2011 diende mevrouw W. een klacht in tegen klaagster bij de orde van advocaten in het voormalig arrondissement [naam arrondissement]. Die klacht werd door verweerder, in zijn kwaliteit van deken, in behandeling genomen.

1.9 In het kader van de klachtbehandeling vond op 15 november 2011 een bespreking plaats tussen klaagster en mevrouw W. onder leiding van verweerder.

1.10 Tijdens deze bespreking werd overeenstemming bereikt. Overeengekomen werd dat klaagster de declaratie met nr. 060436 zou intrekken, dat mevrouw W. op de declaratie met nr. 040142 nog een bedrag van € 2.800,-- zou betalen en dat klaagster het bedrag dat dan nog zou resteren van die declaratie zou kwijtschelden. Verweerder heeft deze afspraak vastgelegd in een brief van 16 november 2011 die hij ter ondertekening naar klaagster en mevrouw W. heeft gestuurd.

1.11 Mevrouw W. heeft deze brief ondertekend maar klaagster niet.

1.12 Klaagster heeft verweerder bij brief d.d. 5 december 2011 laten weten dat zij zich tijdens de bespreking van 15 november 2011 door verweerder onheus bejegend en onder druk gezet voelde. Klaagster stelde zich op het standpunt  dat verweerder zich zeer partijdig zou hebben opgesteld in het nadeel van klaagster. Klaagster stelde daarin tevens dat verweerder mevrouw W. in haar klacht niet ontvankelijk had moeten verklaren omdat de klacht tardief was.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij in zijn hoedanigheid van deken de klacht van mevrouw W. tegen klaagster in behandeling heeft genomen in plaats van deze direct niet-ontvankelijk te verklaren wegens tijdsverloop van 5 jaar en dat hij klaagster in de bespreking van 15 november 2011 onheus heeft bejegend en onder druk heeft gezet;

b) hij in de procedure ter begroting van de declaraties die klaagster aan mevrouw W. had gezonden klaagsters belangen op grove wijze heeft geschonden door, zoals klaagster dat noemt, mevrouw W. voor een bedrag van (afgerond) € 800,-- te crediteren;

c) hij ervoor gezorgd heef dat klaagster op 20 april 2012 bericht ontving van de Nederlandse orde van advocaten dat zij haar CCV verklaring moest documenteren;

d) hij klaagster dwingt om de hoofdelijke omslag van € 310,00 aan de plaatselijke orde van advocaten te betalen.

2.2 Ter toelichting op klachtonderdelen b), c) en d) stelt klaagster dat verweerder een rol gespeeld moet hebben in het feit dat het met de begrotingsprocedure niet wilde vlotten. Verder stelt klaagster dat er sprake is van machtsmisbruik doordat verweerder haar dwingt om de hoofdelijke omslag te betalen.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

3.2 De klachtonderdelen b), c) en d) berusten op louter hypothese. Met de begrotingsprocedure (klachtonderdeel b) heeft verweerder geen aanwijsbare bemoeienis gehad. Die kwestie was in handen van het lid van de raad van toezicht dat met de begrotingen is belast. De klachtonderdelen c) en d) missen elke basis voor de kwaadwillende vooronderstellingen waarop zij berusten. De klachtonderdelen b), c) en d) zijn dan ook kennelijk ongegrond.

3.3 Klachtonderdeel a) is dat ook. Uit het dossier blijkt dat de weigering van klaagster, om de brief d.d. 16 november 2011 waarin verweerder de afspraken die partijen tijdens de bijeenkomst van15 november 2011 gemaakt hadden had vastgelegd voor akkoord te ondertekenen, bij mevrouw W. en haar raadsman verbazing ontmoette. Dat zegt genoeg over  in elk geval dat onderdeel van het gesprek dat zij hebben bijgewoond.

3.4 Als het al zo is dat verweerder op 15 november 2011 ook nog even apart heeft gesproken met klaagster dan betekent dat niet dat klaagster door hem op een wijze die een deken of een advocaat niet past onder druk is gezet. Dat verweerder enige sturing zou hebben gegeven om klaagster tot een concessie te bewegen is op zichzelf niet verwonderlijk en ook niet laakbaar zonder bijkomende omstandigheden (waarvan  niet is gebleken) als gelet wordt op de bescheiden, zo niet minimale, uitkomst die klaagster voor mevrouw W. heeft bereikt, op het feit dat klaagster, zonder dat blijkt van een tijdig en duidelijk advies daarin, een aanbod van de werkgeefster van mevrouw W. om een schadeloosstelling te betalen van ruim € 42.000,-- heeft laten verlopen en om de merkwaardigheid dat klaagster, vierenhalf jaar nadat zij de rechtsbijstand aan mevrouw W. had beëindigd, mevrouw W. nog eens een niet onderbouwde declaratie (nr. 060436) zond. Nog daargelaten dat het niet aan de deken is om een klager niet-ontvankelijk te verklaren, geldt dat de klacht van mevrouw W. niet tardief was, nu klaagster na het protest van mevrouw W. tegen de declaratie met nummer 040142 de kwestie na zoveel jaar zelf weer op had genomen en daar in oktober 2010 nog een declaratie aan had toegevoegd.

BESLISSING

De klacht wordt in al zijn onderdelen afgewezen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 22 mei 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2013 per aangetekende en per gewone post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten