ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4273 Raad van Discipline Arnhem 13-78

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4273
Datum uitspraak: 22-04-2013
Datum publicatie: 23-05-2013
Zaaknummer(s): 13-78
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat kennelijk niet ontvankelijk omdat al eerder is geklaagd over dezelfde feiten. Voor zover wel sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden is de klacht eveneens kennelijk niet ontvankelijk omdat klaagster pas 6 jaar na het beëindigen van de rechtsbijstand daarover klaagt.

Beslissing van 22 april 2013

in de zaak 13-78

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw [naam]

[adres]

klaagster

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 27 maart 2013 met kenmerk RvT 1213-9638 door de raad ontvangen op 28 maart 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 7.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klaagster in de periode 2006 tot februari 2007 als advocaat bijgestaan in een geschil van klaagster met haar zorgverzekeraar over de vaststelling en uitbetaling van diverse bedragen onder het persoonsgebonden budget van klaagster.

1.3 Er zijn door verweerder, uit het dossier blijkt met succes, voor klaagster twee procedures gevoerd over de kwestie bij de sector bestuursrecht van de (toenmalige) rechtbank Utrecht.

1.4 Verweerder heeft klaagster betalend bijgestaan. Op 20 november 2006 heeft klaagster aan verweerder een machtiging afgegeven bestemd voor het zorgkantoor en bedoeld om een deel van de maandelijkse voorschotten in het kader van het persoonsgebonden budget over te maken naar verweerder. Dat betrof een bedrag van in totaal (zo begrijpt de voorzitter) € 4000,--. Deze machtiging is niet gebruikt maar dat bedrag is door klaagster voor de bemoeienissen van verweerder wel betaald. Dat moest worden afgedwongen.

1.5 Klaagster heeft in 2008 ook al een klacht over verweerder ingediend. Deze is toen behandeld door de raad van discipline in het ressort Amsterdam. Bij beslissing van 14 april 2009 is de klacht van klaagster tegen verweerder in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.

1.6 In zijn beslissing heeft de –plaatsvervangend- voorzitter van de raad Amsterdam die klacht zakelijk weergegeven als volgt samengevat: dat verweerder in strijd zou hebben gehandeld met artikel 46 Advocatenwet “doordat verweerder klaagster onder druk heeft gezet om genoemde betalingsmachtiging te ondertekenen, waarbij de helft van het persoonsgebonden budget naar verweerder is gegaan voor zijn honorarium.” Verder zou sprake zijn geweest van "grensoverschrijdend gedrag" van verweerder doordat klaagster juridisch op een dwaalspoor zou zijn gezet, van afpersing voor een bedrag van € 12.000 en van het voeren van "schijnprocedures".

1.7  Bij e-mail van 20 februari 2013 heeft klaagster de onderhavige klacht bij de deken ingediend en bij e-mail van 27 februari 2013 en bij brief van 28 februari 2013 heeft zij aanvullende informatie gezonden aan de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) op 13 november 2006 ten gunste van de wederpartij van klaagster proces te voeren tegen de verkeerde wederpartij;

b) kunstgrepen te verrichten en oplichtingpraktijken toe te passen om doelbewust de gezondheid van klaagster te saboteren;

c) klaagster af te persen;

d) te weigeren een onrechtmatig verkregen bedrag van € 4000,-- aan klaagster te voldoen.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

3.2 Over de wijze waarop verweerder aan klaagster rechtsbijstand heeft verleend is al eerder geklaagd. Die klacht werd door de raad van discipline Amsterdam op 14 april 2009 in alle onderdelen kennelijk ongegrond bevonden. Er volgde geen verzet. Die beslissing bevindt zich bij de stukken.

3.3 Gelet hierop is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Nieuwe feiten of omstandigheden die niet betrokken zijn geweest of hadden kunnen worden in de tuchtzaak die in 2009 werd beslist kan de voorzitter niet ontdekken.

3.4 Voor zover er wel sprake zou zijn van nieuwe feiten of omstandigheden dan is de klacht eveneens kennelijk niet-ontvankelijk. Verweerder heeft zijn rechtsbijstand aan klaagster in februari 2007 beëindigd. De klacht is derhalve 6 jaar na het beëindigen van de rechtsbijstand ingediend. Klaagster heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die dit lange wachten rechtvaardigen. Ook om die reden is de klacht derhalve kennelijk niet ontvankelijk. 

BESLISSING

Wijst de klacht in alle onderdelen af.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 22 april 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 april 2013 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten