ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4268 Raad van Discipline Arnhem 12-164

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4268
Datum uitspraak: 25-01-2013
Datum publicatie: 23-05-2013
Zaaknummer(s): 12-164
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing, klacht tegen deken kennelijk ongegrond .

Beslissing van 25 januari 2013

in de zaak 12-164

naar aanleiding van de klacht van:

[ klaagster]

[adres]

klaagster

tegen:

mr. [verweerder]

advocaat te [plaats]

in zijn hoedanigheid van deken van

de orde van advocaten in het voormalig arrondissement  [naam arrondissement]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het voormalig arrondissement Arnhem van 20 december 2012 met kenmerk K13/ALM03, door de raad ontvangen op 27 december 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Bij brief van 9 september 2012 heeft klaagster zich beklaagd over verweerder. Omdat verweerder deken was van de orde van advocaten in het voormalig arrondissement [naam arrondissement] heeft de voorzitter van de raad van discipline op 12 september 2012 de deken van de orde van advocaten in het voormalig arrondissement Arnhem aangewezen om de klacht te onderzoeken en af te handelen op de wijze zoals omschreven in de artikelen 46c, 46d en 46e van de Advocatenwet.

1.3 Klaagster heeft in december 2011 een klacht ingediend tegen mr. [naam], advocaat te [plaats] en voormalig deken van het tot 1 januari 2012 bestaand hebbende arrondissement [naam arrondissement].

1.4 Deze klacht is onderzocht door de deken van de orde van advocaten in het voormalig arrondissement Groningen en vervolgens ter kennis van de raad van discipline in het ressort Leeuwarden gebracht. Op 7 september 2012  is de klacht ter zitting behandeld. Verweerder heeft mr. [naam] tijdens deze zitting bijgestaan.

1.5 Deze klacht betreft het optreden van verweerder voorafgaand en tijdens deze zitting in de klachtzaak tussen klaagster en mr. [naam].

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij zich tijdens de behandeling van de klachtzaak tegen mr. [naam] bij de raad van discipline te Leeuwarden heeft geprofileerd resp. gepresenteerd als deken terwijl hij optrad als advocaat van mr. [naam];

b) hij in correspondentie over de klachtzaak van mr. [naam] gebruik heeft gemaakt van briefpapier van de raad van toezicht van de orde van advocaten in het arrondissement [naam arrondissement], terwijl hij in die zaak niet als deken maar als advocaat van mr. [naam] optrad, waardoor hij zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding en intimidatie;

c) hij bij zijn bijstand aan mr. [naam] zijn hoedanigheid niet kenbaar heeft gemaakt; hierdoor handelde verweerder in strijd met de Samenwerkingsverordening;

d) hij bij zijn optreden als instruerend deken in een klacht van een andere advocaat tegen mr. [naam] de klagende advocaat een geldboete opgelegd heeft, welke deze advocaat ter compensatie moest betalen aan mr. [naam];

e) hij geweigerd heeft ter zitting van de raad van discipline in het ressort Leeuwarden één en ander  recht te zetten en zijn excuses aan te bieden.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

3.2 Volgens vaste jurisprudentie van het hof van discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar die maatstaf zal het optreden van verweerder worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a) en b)

3.3 Klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Blijkens de toelichting op deze klachtonderdelen gaat het om misleiding. Verweerder zou doelbewust verwarring hebben gesticht door het gebruik van briefpapier van de orde van advocaten in het arrondissement [naam arrondissement], waarbij hij volgens klaagster kennelijk de bedoeling had om klaagster te intimideren en de raad van discipline te beïnvloeden. Dat zou dan blijken uit drie door klaagster overgelegde brieven die door verweerder zijn geschreven waarvoor – inderdaad- briefpapier van de [naam arrondissement] orde van advocaten is gebruikt.

3.4 Verweerder heeft een collega-deken, mr. [naam], bijstand verleend. Daar is niets verkeerd aan. Dat hij bij de correspondentie van de zaak meer gewicht heeft gehecht aan het collegiale aspect dan aan het feit dat hij daarbij (ook) als raadsman optrad lijkt een (en ook een plausibele) verklaring voor het feit dat briefpapier van de [naam arrondissement] orde is gebruikt en levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. Uit de brieven blijkt duidelijk dat verweerder mr. [naam] zou bijstaan bij de behandeling van een drietal zaken, die op 7 september 2012, bij de raad van discipline aan de orde waren. Dat in die bijstand beide aspecten (collegiale bijstand als deken èn bijstand als advocaat-gemachtigde) zouden zijn begrepen moet zonneklaar geweest zijn.

3.5 Bij repliek heeft klaagster nog onder de aandacht gebracht dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat verweerder zijn bemoeiingen niet heeft gedeclareerd aan mr. [naam]   en dat sprake is geweest van een vriendendienst. Dat zou mis zijn omdat hij in feite als advocaat optrad. Bovendien, zo begrijpt de voorzitter, stond verweerder als advocaat niet vrij, omdat hij meerdere malen is opgetreden als deken, op grond van art. 46c lid 4 van de Advocatenwet, en als onafhankelijk bemiddelaar tussen mr. [naam]  en andere klagers in diverse andere tuchtzaken. In dat verband zou verweerder, zoals klaagster zou hebben vernomen, aan een klagende advocaat een geldboete hebben opgelegd, die hij ter compensatie moest betalen aan mr. [naam].

3.6 Er is geen regel die verbiedt dat een deken een collega-deken al dan niet gehonoreerd en al dan niet bij wijze van “vriendendienst” als gemachtigde bijstaat in één of meer tuchtzaken die tegen de laatste aanhangig zijn gemaakt. Het komt niet uit de verf dat verweerder van zijn positie als deken, collega-deken van mr. [naam], misbruik heeft gemaakt of willen maken door die brieven zo te versturen als is gebeurd of door de wijze waarop hij ter zitting van de raad is opgetreden.

3.7 De klachtonderdelen a) en b) zijn derhalve kennelijk ongegrond en anders wel van onvoldoende gewicht. Dat verweerder de kennelijke bedoeling had om klaagster te intimideren en de raad van discipline te beïnvloeden, wat verweerder ontkent en uit de gang van zaken niet valt af te leiden, blijft (dus) een veronderstelling. Dat, hoe of in welk opzicht, verweerder met de door hem als collega-deken aan mr. [naam]  verleende bijstand het aanzien van de advocatuur heeft geschaad blijkt niet.

Ad klachtonderdeel c)

3.8 De samenwerkingsverordening stelt regels voor de samenwerking van advocaten onderling en met beoefenaren van andere vrije beroepen. Dat sprake is (geweest) van een samenwerkingsverband in de zin van deze verordening blijkt niet. Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

3.9 Dit onderdeel heeft betrekking op verweerders bemoeienis met een andere tuchtzaak. Het is niet duidelijk geworden welk door het tuchtrecht te beschermen belang klaagster heeft of had bij deze kwestie. Wat er van de stelling van klaagster op dit onderdeel ook moge zijn, met betrekking tot dit klachtonderdeel is de klacht kennelijk niet ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel e)

3.10 Verweerder betwist dat het op 7 september 2012 bij de zitting van de raad van discipline in het ressort Leeuwarden zo gelopen is als klaagster stelt. Verweerder heeft het proces verbaal van de mondelinge behandeling van de klacht van klaagster tegen mr. [naam], op 7 september 2012, overgelegd. Hieruit blijkt evenmin dat het zo gelopen is als klaagster stelt.

3.11 Mocht het nog niet duidelijk zijn geweest dan moet het klaagster in ieder geval op die zitting duidelijk zijn geworden dat verweerder mr. [naam] (ook) bijstond als gemachtigde. Wat er toen verder nog recht te zetten viel is onduidelijk. Zelfs als, wat niet vast staat, de voorzitter tijdens de zitting van verweerder excuses had verlangd over de onduidelijkheid die er –blijkbaar- bij klaagster is geweest, dan nog had verweerder de vrijheid om die achterwege te laten. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

Klachtonderdelen a), b), c) en e) worden als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klachtonderdeel d) wordt als kennelijk niet ontvankelijk afgewezen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 25 januari 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten