ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3968 Raad van Discipline Arnhem 12-197

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3968
Datum uitspraak: 18-02-2013
Datum publicatie: 07-03-2013
Zaaknummer(s): 12-197
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht dat verweerster klagers alimentatiezaak niet adequaat heeft behandeld, heeft verzwegen dat zij plannen had op korte termijn de praktijk te verlaten, declaraties heeft verzonden die in geen verhouding staan tot de geleverde diensten, en klagers vertrouwen heeft geschonden door informatie over zijn zaak te verstrekken aan een opvolgend advocaat. Klacht jegens maatschap dat deze een procedure van een vertrekkende maat niet heeft vervolgd, klager niet heeft gehoord om zo een afgewogen besluit te kunnen nemen over voortzetting van de procedure door een kantoorgenote, en de vertrouwensrelatie tussen advocaat en cliënt heeft geschonden door open te staan voor vertrouwelijke informatie betreffende klager. Verweerster kon gelet op de vertrouwensbreuk de relatie beëindigen en behoefde niet nog verder inhoudelijk op klagers vragen in te gaan. In zijn algemeenheid bestaat er geen verplichting voor de advocaat om bij het aanvaarden van een opdracht aan de orde te stellen dat hij of zij een sollicitatie elders heeft lopen en dat er dus een kans bestaat dat de zaak door een andere advocaat moet worden overgenomen. Ongegrond, resp. niet-ontvankelijk.

Beslissing van 18 februari 2013

in de zaak 12-197

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

en

[de maatschap]

alsmede mr. [Z] in zijn hoedanigheid van

vertegenwoordiger van de maatschap

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 16 oktober 2012, door de raad ontvangen op 18 oktober 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het voormalig arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 januari 2013 in aanwezigheid van klager, verweerster en, namens de maatschap, mrs. [Z] en [Y]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van voormelde brief van de deken aan de raad met bijlagen, alsmede van de pleitnota van verweerster en de reactie daarop van klager bij brief d.d. 15 januari 2013. Voor zover klager zich in die reactie niet beperkt tot het geven van een reactie op de pleitaantekeningen van verweerster laat de raad dat deel buiten beschouwing.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager heeft zich in juli 2009 via zijn toenmalige vriendin tot verweerster gewend, eerst met een aantal vragen per mail, en enkele weken daarna, op 29 juli 2009 met een verzoek om bijstand in het voeren van verweer tegen een – tegen hem ingediend - verzoekschrift tot wijziging partneralimentatie.

2.3 Omdat verweerster de volgende dag met vakantie zou gaan is in onderling overleg besloten dat zij aan de rechtbank uitstel voor het indienen van haar verweer zou vragen. Dat uitstel is verleend tot 16 september 2009. Tevens is een eerste bespreking gepland voor 31 augustus 2009.

2.4 Bij brief d.d. 12 augustus 2009 heeft klager een deel van de gevraagde informatie aan verweerster gezonden.

2.5 Tijdens de bespreking van 31 augustus 2009 heeft verweerster met klager besproken dat zij in het verweerschrift tevens een zelfstandig verzoek zou doen tot nihilstelling dan wel limitering van de partneralimentatie totdat klager 65 jaar wordt. Zij heeft klager per e-mail van 8 september 2009 een concept-verweerschrift toegezonden onder mededeling dat een aantal uitgangspunten nog niet helder waren zodat zij zowel een eerste alimentatieberekening als het verweerschrift globaal had gehouden. Op basis van die berekening – zo liet zij klager weten - voorzag zij dat klagers wederpartij in het gelijk zou worden gesteld.  Om die reden stelde zij, mede gezien de aan een procedure verbonden kosten, voor om nader overleg met de advocaat van verzoekster te voeren.

2.6 Nadat verweerster nadere informatie, waaronder stukken uit zijn echtscheidingsdossier, van klager had ontvangen heeft zij klager per e-mail van 14 september 2009 voorgehouden dat, uitgaande van een verwacht resultaat over 2009 van € 60.000,00 en ongeveer € 16.000,00 inkomen uit vermogen, klagers inkomen ten opzichte van de draagkrachtberekening ten behoeve van de regeling van de echtscheiding - waarin is uitgegaan van een bruto resultaat uit onderneming van € 65.000,00 (terwijl geen rekening is gehouden met inkomen uit vermogen) – niet is gedaald. Verweersters conclusie was dat klager nog steeds ruimschoots in staat was om het eerder vastgestelde bedrag aan partneralimentatie te voldoen.  Vervolgens heeft verweerster in die mail stil gestaan bij klagers belang bij afkoop van zijn alimentatieverplichting en heeft zij een waardering gegeven van het door klager daartoe voorgestelde bedrag.

2.7 Verweerster heeft eveneens op 14 september 2009 het verweerschrift ingediend, vooralsnog zonder producties en bijlagen, zodat zij intussen met de wederpartij in overleg kon treden. Zij heeft klager daarnaast ernstig in overweging gegeven om, mocht het niet lukken om in overleg tot overeenstemming te komen, alsnog in te stemmen met de verzochte vaststelling van de alimentatie op € 1.500,00 per maand.

2.8 Verweerster heeft in haar e-mail van 14 september 2009 verder aan klager uitgelegd dat en waarom zij geen heil zag in een procedure over de Trema-normen in algemene zin zoals klager kennelijk als wens naar voren had gebracht, alsmede dat zij in het vervolg van de procedure uit zou gaan van de cijfers over 2009 en zou toelichten waarom in klagers geval niet van een gemiddelde over de afgelopen drie jaar diende te worden uitgegaan.

2.9 Klager heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd en verweerster laten weten dat hij bij haar het elan mist om de onredelijkheid van zijn ex-echtgenote aan de kaak te stellen. Bij e-mail van 22 september 2009 heeft verweerster daar weer op geantwoord. Zij heeft daarin onder meer gemotiveerd uiteengezet dat het door klager ingenomen standpunt, gebaseerd op de afspraken, intentie en band van klager met zijn ex-echtgenote, een juridisch onhoudbaar standpunt was. Voorts heeft zij nogmaals toegelicht dat zij zich niet verbeeldt dat zij de Trema-normen die door een commissie van de rechterlijke macht worden aanbevolen van tafel zou kunnen krijgen, alsmede verklaard dat zij op basis van het door klagers accountant in diens berekening opgenomen bruto inkomen van € 5.000,00 per maand op een draagkracht van € 2.100,00 was uitgekomen.

2.10 In een brief van 29 september 2009 heeft verweerster aan klager uitleg gegeven over het systeem van alimentatierekenen, om zo de grote afwijkingen met de berekening van zijn accountant te kunnen verklaren.

2.11 Inmiddels had de wederpartij een termijn gekregen voor het indienen van een verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek van klager tot 14 oktober 2009. Die termijn is op 13 oktober 2009 verlengd tot 11 november 2009.

2.12 Op 27 oktober 2009 heeft verweerster aanvullende stukken van klager ontvangen. Bij e-mail van 6 november 2009 heeft verweerster geantwoord dat de recente cijfers er inderdaad niet rooskleurig uitzien, en de hoop uitgesproken dat mogelijk na ontvangst van het verweerschrift overleg over afdoening van de zaak zonder rechterlijke tussenkomst zou kunnen plaats vinden. In diezelfde mail heeft zij klager op de hoogte gebracht van het feit dat zij per 1 januari 2010 de advocatenpraktijk zou beëindigen vanwege een overstap naar de rechterlijke macht. Dat betekende dat zij begin december haar lopende dossiers zou gaan overdragen. Zij liet klager weten dat haar kantoorgenote mr. [P] bereid was om zijn zaak over te nemen.

2.13 Bij e-mail van 12 november 2009 heeft klager – nogmaals – zijn ontevredenheid over de behandeling van zijn zaak door verweerster tot uitdrukking gebracht. Hij miste bij haar stellingname, en bemerkte een zich te weinig met zijn situatie en argumenten verbonden voelen. Hij verweet haar voorts dat zij met de nieuwe gegevens geen nieuwe berekening had gemaakt. Hij heeft daarbij diverse vragen gesteld onder meer met betrekking tot het in de berekening opvoeren van een voorziening voor klagers pensioengat. Aan het slot heeft klager geschreven dat het hem bijzonder stoort dat zij toen hij haar vroeg zijn zaak op zich te nemen niet direct heeft gezegd dat zij plannen had de praktijk op korte termijn over te dragen. Op 21 november 2009 heeft klager nog aanvullende informatie aan verweerster toegezonden, waarop verweerster op 3 december 2009 inhoudelijk heeft geantwoord met afwegingen over de uitkomst van de procedure, te weten dat de uitkomst niet te voorspellen viel gezien de vele onzekere factoren. Op 4 december 2009 heeft verweerder daarop opnieuw zijn ontevredenheid over haar bijstand aan verweerster kenbaar gemaakt, zijns inziens maakte zij haar honorarium niet waar.

2.14  Bij e-mail van 7 december 2009 heeft verweerster daarop aan klager bericht dat zij vaststelt dat het benodigde wederzijdse vertrouwen tussen cliënt en raadsvrouw niet (meer) aanwezig is, en dat zij daarom de samenwerking beëindigt. Verweerster heeft daarbij tevens meegedeeld dat dit tot gevolg heeft dat haar kantoorgenote niet tot overname van de zaak zal overgaan. Zij heeft zich bereid verklaard om klager financieel tegemoet te komen door hem haar tijd vanaf 1 oktober 2009 niet in rekening te brengen, dit omdat zij begrijpt dat het vervelend is dat een nieuwe advocaat zich moet inlezen en dat daarmee kosten zijn gemoeid, niet omdat haar een verwijt zou treffen dat zij de zaak überhaupt in behandeling heeft genomen. Toen zij dat deed was nog geenszins duidelijk dat zij zou vertrekken, aldus verweerster in haar mail.

2.15 Klager heeft daarop voorgesteld dat verweerster haar in rekening gebrachte werkzaamheden na 14 september 2009 zou crediteren; daar was verweerster niet toe bereid.

2.16 Bij brief d.d. 22 december 2009 heeft klager zich vervolgens tot mr. [Y] gewend met verzoek om bemiddeling inzake zijn meningsverschil met verweerster omtrent haar (dis)functioneren. Namens [de maatschap] heeft mr. [Z] na intern overleg bij brief d.d. 1 februari 2010 aan klager uitvoerig geantwoord, waarbij hij na bestudering van het dossier in is gegaan op de diverse door klager geuite bezwaren. Hij zag niet dat verweerster op enigerlei wijze tekort is geschoten. Zijns inziens bestond er dan ook voor haar geen reden om reeds verzonden declaraties te crediteren. Hij heeft klager er tenslotte nog op gewezen dat niet de maatschap maar alleen verweerster als opdrachtnemer heeft te gelden.

2.17 Bij brief met bijlagen van 29 april 2010 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster en de maatschap.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster (onderdelen a t/m e) respectievelijk de maatschap (onderdelen f t/m h) respectievelijk de vertegenwoordiger van de maatschap (onderdeel i) tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) de alimentatiezaak van klager niet adequaat heeft behandeld, zich in de gemaakte berekening op onjuiste gegevens heeft gebaseerd en niet heeft gewacht op de gegevens die klager nog aan haar zou bezorgen, niet naar behoren met klager heeft gecommuniceerd en geen inhoudelijke reactie heeft gegeven op de vragen van klager;

b) heeft verzwegen dat zij plannen had op korte termijn de praktijk te verlaten;

c) declaraties heeft verzonden die in geen verhouding staan tot de geleverde diensten;

d) klagers vertrouwen heeft geschonden door informatie over zijn zaak te verstrekken aan een opvolgend advocaat;

e) haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden;

f) een procedure van een vertrekkende maat niet heeft vervolgd;

g) klager niet heeft gehoord om zo een afgewogen besluit te kunnen nemen over voortzetting van de procedure door mr.[P];

h) de vertrouwensrelatie tussen advocaat en cliënt heeft geschonden door open te staan voor vertrouwelijke informatie betreffende klager en

i) doordat de vertegenwoordiger van de maatschap zich niet objectief heeft opgesteld in zijn rol van bemiddelaar in het geschil tussen klager en verweerster.

4 BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1 Niet is gebleken dat verweerster de zaak van klager niet adequaat heeft behandeld. Voor indiening van het verweerschrift op 14 september 2009 was nodig dat verweerster op basis van de toen beschikbare gegevens een voorlopige draagkrachtberekening maakte. Blijkens de overgelegde mailcorrespondentie heeft verweerster steeds helder en begrijpelijk met klager gecommuniceerd, zowel over de verschillende aspecten welke dienden te worden afgewogen voor de te volgen koers als over de vraag of de door de rechtbank gehanteerde trema-normen ten principale ter discussie konden worden gesteld. Uit verweersters mail van 6 november 2009 blijkt dat zij, na van klager aanvullende financiële gegevens te hebben ontvangen, met het maken van een nieuwe berekening heeft willen wachten op het verweerschrift van de wederpartij tegen het zelfstandig verzoek tot nihilstelling. Dat valt zeer wel te billijken. In diezelfde mail heeft verweerster klager op de hoogte gebracht van het feit dat zij de praktijk ging verlaten. Nadat zij van klager op 12 en 21 november 2009 aanvullende informatie had ontvangen heeft zij nog bij mail van 3 december 2009 een uitgebreid antwoord aan klager toegezonden. Teleurstelling en boosheid van klager over de manier waarop verweerster zijn belangen behartigde, uitmondend in de conclusie van verweerster dat er tussen haar en klager het benodigde vertrouwen  was komen te ontbreken, heeft er toe geleid dat verweerster de behandeling van de zaak toen versneld heeft neergelegd. Het is om die reden dat verdere beantwoording van klagers vragen achterwege is gebleven. De raad is van oordeel dat verweerster gelet op deze vertrouwensbreuk de relatie kon beëindigen en niet nog verder inhoudelijk op klagers vragen behoefde in te gaan. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.2 In zijn algemeenheid bestaat er geen verplichting voor de advocaat om bij het aanvaarden van een opdracht aan de orde te stellen dat hij of zij een sollicitatie elders heeft lopen en dat er dus een kans bestaat dat de zaak door een andere advocaat moet worden overgenomen. Mogelijk is dat in bijzondere omstandigheden anders, maar van zodanige omstandigheden is de raad hier niet gebleken. Met name is de raad niet gebleken dat klager zich direct bij aanvang heeft  vergewist van verweerster bereidheid eventueel tot de Hoge Raad te gaan, laat staan dat verweerster zich daartoe ook bereid heeft verklaard. Verweerster heeft de zaak op verzoek van een haar bekende relatie op zich genomen op de valreep voor haar vakantie op een moment dat zich een advocaat als procesvertegenwoordiger diende te stellen. Zij heeft toen – zo begrijpt de raad – geen persoonlijk contact met klager gehad, dat heeft pas later na haar terugkeer van vakantie plaats gevonden. Dat klager haar toen kenbaar heeft gemaakt dat hij alleen verder met haar in zee wilde wanneer zij hem kon garanderen dat zij hem tot het einde toe zou bijstaan is bij betwisting door verweerster niet aannemelijk geworden. Ook dit onderdeel van de klacht dient als ongegrond te worden afgewezen.

Klachtonderdeel c)

4.3 Het is de raad niet gebleken dat verweerster excessief heeft gedeclareerd. Drie declaraties voor in totaal bijna 7 uur tegen een uurtarief van € 195,00 exclusief kantoorkosten en btw is voor de verrichte werkzaamheden: een bespreking, het opstellen  van een verweerschrift, het maken van een draagkrachtberekening en veelvuldige correspondentie bepaald niet buitensporig. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel d) en e)

4.4 Het bespreken van een zaak binnen kantoor is algemeen gebruikelijk, of het nu gaat om collegiaal overleg over de te volgen werkwijze, uitwisseling van kennis op het desbetreffende terrein of het voorbereiden van een mogelijke overdracht van een zaak. In die verhoudingen geldt dat de advocaat er vanuit mag en kan gaan dat de vertrouwelijkheid van de gegevens van zijn cliënt ook door de kantoorgenoten – en alle medewerkers – wordt gewaarborgd. Dit zou anders kunnen zijn wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden die ook als zodanig door de cliënt met de advocaat zijn besproken, in welk geval een verdergaande geheimhoudingsplicht zou kunnen zijn afgesproken. Van zodanige omstandigheden en bijzondere afspraken op dit punt is de raad niet gebleken. Beide onderdelen van de klacht zijn ongegrond.

Klachtonderdeel f en g)     

4.5 Verweerster heeft voor haar vertrek van kantoor de relatie met klager beëindigd, niet omdat zij ging vertrekken maar omdat sprake was van een vertrouwensbreuk. De opdracht aan en relatie met een advocaat is persoonsgebonden en strekt zich niet uit tot de kantoorgenoten van de advocaat. Onder die omstandigheden lag er voor de maatschap of de individuele leden van de maatschap – ongeacht de wijze waarop de onderlinge verhoudingen binnen het samenwerkingsverband vorm hadden gekregen - geen rol jegens klager. Klager is dan ook in deze onderdelen van zijn klacht jegens de maatschap niet ontvankelijk.

Klachtonderdeel h)   

4.6 Het spreekt voor zich dat de advocaatleden van de maatschap c.q. het samenwerkingsverband het dossier van klager hebben geraadpleegd om op zijn verzoek om bemiddeling en op zijn klacht te kunnen reageren. Klager kon niet verwachten dat zulks niet zou plaats vinden. De tussen cliënt en advocaat geldende vertrouwelijkheid strekt er toe te waarborgen dat informatie van de cliënt niet zonder zijn toestemming bekend worden aan derden zoals de wederpartij, de rechter en mogelijk andere derden. Collega’s en medewerkers van het kantoor van de advocaat hebben niet als zodanige derden te gelden. Op hen rust de plicht tot geheimhouding van alle dossiers jegens derden. Die plicht reikt echter niet zover dat zij van de dossiers geen gebruik zouden kunnen maken in geval van een klacht of verzoek om bemiddeling. Niet is gebleken van enig bijzonder belang van klager waaruit een andere gedragslijn had moeten voortvloeien. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel i)  

4.7 Dit onderdeel van de klacht ziet op het handelen van mr. [Z] in de bijzondere hoedanigheid van vertegenwoordiger van de maatschap in het geschil met klager. Daarop is het tuchtrecht niet van toepassing tenzij mr. [Z] zich zodanig verwijtbaar zou hebben gedragen dat sprake is van een optreden in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Daarvan is de raad niet gebleken. Mr. [Z] heeft het verzoek van klager serieus genomen, zich in het dossier van klager verdiept, en op basis daarvan niet alleen geconcludeerd dat verweerster klager naar behoren heeft bijgestaan maar ook dat er voor de maatschap c.q. de kantoorgenoten van verweerster geen verantwoordelijkheid met betrekking tot verdere vervolging van de behartiging van klagers belangen lag nadat verweerster die behandeling had gestaakt wegens de ontstane vertrouwensbreuk. De raad heeft geen aanwijzing dat mr. [Z] Verhoeven deze conclusies in redelijkheid niet heeft kunnen trekken. Ook dit onderdeel wordt dan ook als ongegrond afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klacht van klager tegen verweerster is in al zijn onderdelen ongegrond.

De klachtonderdelen f en g van klager tegen de leden van de maatschap zijn niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel h van klager tegen de leden van de maatschap is ongegrond.

Klachtonderdeel i van klager tegen mr. [Z] is ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, P.J.M.F. de Kerf, H.J.P. Robers en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 februari 2013.

Griffier   voorzitter