ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3956 Raad van Discipline Arnhem 12-176

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3956
Datum uitspraak: 28-01-2013
Datum publicatie: 07-03-2013
Zaaknummer(s): 12-176
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht in 2012 dat verweerder na een verloren executiegeschil ter voorkoming van de executieveiling van klagers voormalige echtelijke woning in 2006 noch hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in kort geding, noch een bodemprocedure tegen de executerende belastingdienst  aanhangig heeft gemaakt te laat en daarom niet-ontvankelijk. Klacht dat verweerder het letselschadedossier onder zich houdt en alleen bereid is dit af te geven indien klager tevoren verweerders werkzaamheden in andere dossiers dan in dat dossier betaalt ongegrond bij gebrek aan een juiste feitelijke grondslag.

Beslissing van 28 januari 2013

in de zaak 12-176

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 19 september 2012 met zaakskenmerk 9612, door de raad ontvangen op 24 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het voormalig arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 december 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Als gevolg van een busongeluk in 2000 zijn klager en zijn voormalige echtgenote in financiële problemen geraakt. Nadat klagers echtgenote in 2005 bij hem was weggegaan, stuurde de belastingdienst in 2006 aan op veiling van de voormalige echtelijke woning annex kantoor. Een dag voor de geplande executieveiling wendde klager zich tot verweerder. Die heeft daarop een kort geding aanhangig gemaakt ter voorkoming van de executie. Het kort geding diende de volgende dag, werd verloren en de veiling vond nog diezelfde dag plaats.

2.3 Klager en verweerder hebben na afloop van het kort geding  met elkaar gesproken over een spoedappel. Volgens verweerder was dat gezien de korte tijdspanne tussen kort geding en veiling niet haalbaar. Hij heeft dat ook zo met klager besproken.

2.4 Tussen partijen staat ook vast dat zij toen ook hebben besproken de mogelijkheid van een bodemprocedure tegen de fiscus tot verhaal van de als gevolg van de executoriale verkoop geleden schade. Volgens verweerder is gelijk al in 2006 van zo´n procedure afgezien omdat de verkoopopbrengst van de veiling wel meeviel en de financiële middelen ontbraken voor het voeren van een dergelijke procedure.

2.5 Begin 2008 heeft klager nog eens aan verweerder gevraagd hoe het stond met de claim op de fiscus. Verweerder heeft bij e-mail van 23 februari 2008 over diverse onderwerpen op dit punt als volgt geantwoord: ´fiscus zie ik niet meer zitten. Je ex (tenslotte 50% eigenaresse) werkte mee en wilde zelfs de verkoop en de fiscus had een titel. Heb er echt over nagedacht en baal er ook wel van maar zie het niet zitten, zeker weegt het niet op tegen de kosten van de procedure. Fiscus kan zich natuurlijk geen precedent veroorloven dus zullen alles op alles zetten. Schikking zijn ze ook steeds uit de weg gegaan.´

2.6 Bij brief d.d. 14 maart 2008 heeft klager daarop aan de Nationale Ombudsman verzocht een klacht tegen de belastingdienst terzake de veiling in behandeling te nemen. Bij brief d.d. 21 maart 2008 heeft de Nationale Ombudsman laten antwoorden dat klager binnen een jaar na de veiling eerst zelf bij de belastingdienst een klacht had moeten indienen. Dat heeft klager niet gedaan zodat de Ombudsman zijn klacht niet in behandeling kan nemen.

2.7 Klager heeft ook aan verweerder verzocht om de haalbaarheid van een eigen claim op [A], de verzekeraar van de aansprakelijke voor het busongeval, te onderzoeken. Klager stelde zich op het standpunt dat hij – naast eigen medische klachten - een afgeleide schade had geleden als gevolg van het feit dat hij na het busongeval de verzorging van zijn ex-echtgenote op zich had genomen.

2.8 Het [A]-dossier is op 15 juli 2007 door mr. [E] aan verweerder toegezonden. Verweerder heeft onderzocht of eventueel samen met [F], de ziektekostenverzekeraar van klagers ex-echtgenote, tegen [A] kon worden opgetrokken. Als advocaat van [F] trad op mr. [J]. In mei 2008 concludeerde verweerder dat [F] afzag van een verhaalsactie.

2.9 In augustus 2008 heeft verweerder [A] aangeschreven om de verjaring te stuiten en een overlegsituatie te creëren. [A] gaf echter te kennen niet tot hernieuwd overleg bereid te zijn. Zij hadden al uitvoerig overleg gevoerd met de vorige belangenbehartiger van klager en hemzelf.

2.10 In 2007/2008 heeft verweerder klager geadviseerd in financiële kwesties met diens dochter en zoon en heeft hij voor klager de boedelscheidingsprocedure tegen klagers ex-echtgenote gevoerd. Ter gelegenheid van een comparitie op 9 juli 2008 is in die laatste zaak tussen partijen een schikking bereikt.

2.11 Op 14 oktober 2008 heeft verweerder aan klager onder meer gemaild dat hij de [A]-zaak alleen doet ´als er financiering is, m.a.w. als je een voorschot betaalt, daarna kunnen we de succes fee afspreken maar eerst een basis vergoeding anders kan ik er niet aan beginnen, dus laat het me even weten of je een andere advocaat wilt nemen.´

2.12 Eveneens op 14 oktober 2008 heeft verweerder aan klager een bedrag van € 7.992,15 exclusief btw in rekening gebracht. Na protest door klager heeft verweerder – volgens zijn zeggen uit praktische overwegingen – in februari 2009 de nota teruggebracht tot € 2.500,00 ex btw. Daarop is door klager in maart 2009 € 1.000,00 betaald. Klager zou maandelijks eenzelfde bedrag betalen onder de voorwaarde dat verweerder ´onverwijld aan de slag zou gaan met zijn vorderingen´. Verweerder had eerder aan klager laten weten dat hij bij uitfacturering van alle werkelijk bestede uren  in alle door hem voor verweerder behandelde zaken, zou zijn uitgekomen op ongeveer € 25.000,00.

2.13 Bij e-mail van 5 mei 2009 heeft verweerder aan klager als volgt geschreven:

´Beste […], het is toch wel heel erg te betreuren dat je al weer twee maanden achter bent met betalen, 2x € 1.000,00. Op de factuur loop je € 1.975,00 achter. Deze factuur was veel en veel te laag, maar dit was je bereid te betalen maar dat doe je dan ook weer niet. Waarom maak je toch geen schone lei en los je je schulden aan mensen die goed voor je waren af? Zolang je de € 1975 plus de € 2000 voor de nieuwe zaken niet betaald hebt doe ik niks meer. Je kunt de dossiers komen ophalen en als je wilt dat ik ze opstuur moet je eerst € 200,- overmaken voor transportkosten. Voor de openstaande facturen zal ik tot incasso over moeten gaan. Triest dat het zo loopt.´

2.14 Bij e-mail van 12 februari 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt blijkens de aanbiedingsbrief van de deken en klagers verklaring ter zitting van de raad, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerder na een verloren executiegeschil ter voorkoming van de executieveiling van klagers voormalige echtelijke woning in 2006 noch hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in kort geding, noch een bodemprocedure tegen de executerende belastingdienst  aanhangig heeft gemaakt;

b) Verweerder het letselschadedossier inzake het verkeersongeval in 2000 onder zich houdt en alleen bereid is dit af te geven indien klager tevoren verweerders werkzaamheden in andere dossiers dan het [A]-dossier betaalt.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Hoewel de wet geen verval of verjaring van klachtrecht kent en een niet-ontvankelijkheid niet rechtsreeks uit de wet voortvloeit, moet een advocaat er ter wille van de rechtszekerheid vanuit kunnen gaan dat door hem verrichte werkzaamheden, adviezen daaronder begrepen, na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld. In dit geval is sedert de executieveiling van de woning in juli 2006 ruim vijfenhalf jaar verstreken voordat klager zich over het optreden van verweerder in deze aangelegenheid heeft beklaagd. Verweerder heeft meteen al na de veiling geadviseerd geen hoger beroep in te stellen tegen het kort gedingvonnis. Klager heeft zich daarbij toen neergelegd. De mogelijkheid van een bodemprocedure tegen de fiscus is toen ook tussen klager en verweerder ter sprake geweest. In zijn e-mail van 23 februari 2008 heeft verweerder laten weten geen heil in een dergelijke procedure te zien. Niet is gebleken dat klager, anders dan in zijn mail van 25 februari 2008, daarop terug is gekomen. Wel heeft klager nog getracht de zaak via de Nationale Ombudsman nieuw leven in te blazen Sedertdien heeft klager, zonder dat daarvoor een afdoende verklaring bestond, bijna vier jaar, tot 12 februari 2012, laten verstrijken alvorens zijn klacht bij de deken in te dienen. Dat is te lang. Verweerder hoefde er na zoveel jaar niet meer op bedacht te zijn dat zijn optreden in deze aangelegenheid nog ter discussie zou worden gesteld. De omstandigheid dat verweerder nog andere kwesties voor klager in behandeling had maakt zulks niet anders. De raad zal dit klager in dit onderdeel van de klacht dan  niet-ontvankelijk verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.2 Niet is gebleken dat verweerder aan afgifte van het [A]-dossier de voorwaarde van betaling van het nog openstaande deel van zijn declaratie heeft verbonden. De e-mail van 5 mei 2009 rept daar niet over. Ook toen klager later in 2011 aankondigde de dossiers te komen ophalen, heeft verweerder daaraan zonder meer zijn medewerking willen verlenen, zo heeft deze in zijn antwoord op de klacht van 24 februari 2012 naar voren gebracht. Klager heeft dat ook niet langer weersproken. Dit onderdeel van de klacht dient dan ook bij gebrek aan feitelijke grondslag als ongegrond te worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

Klachtonderdeel a is niet-ontvankelijk, klachtonderdeel b is ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Blaisse, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, J.R.O. Dantuma, H. Dulack en F.A.M. Knüppe, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van  28 januari 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.