ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3818 Raad van Discipline Arnhem 12-160

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3818
Datum uitspraak: 14-01-2013
Datum publicatie: 25-02-2013
Zaaknummer(s): 12-160
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Betreft klacht tegen eigen advocaat over ontoereikende belangenbehartiging. Klacht gegrond. De klacht ziet op het niet stuiten van een verjaringstermijn. Een zorgvuldige behandeling van de zaak brengt mee dat verweerder gedurende de gehele periode waarin de opdracht gold, tot de dagvaarding aan toe, had moeten controleren of er een verjaringstermijn liep en deze had moeten stuiten. Het verweer dat verweerder niet tot die stuiting heeft hoeven komen omdat het dossier voor hem jarenlang een slapend dossier was, faalt.

Beslissing van 14 januari 2013

in de zaak 12-160

naar aanleiding van de klacht van:

[  ]

klager

tegen:

mr. X

advocaat te D.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 6 september 2012, door de raad ontvangen op 7 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 november 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Klager werd tijdens die behandeling bijgestaan door zijn gemachtigde, de heer [ ] Van R. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de brief d.d. 18 oktober 2010 van klager;

- de brieven van de deken aan partijen d.d. 19 oktober 2010;

- de brief van klager d.d. 25 oktober 2010;

- de brief van verweerder d.d. 25 november 2010;

- de brief van klager d.d. 10 december 2010;

- de brieven van de deken aan partijen d.d. 16 december 2010 en 10 januari 2010;

- de brief van klager d.d. 25 januari 2011;

- de brief van de deken aan partijen d.d. 26 januari 2011;

- de brief van klager d.d. 9 februari 2011;

- de brieven over de voortgang (15 februari 2011 - 7 november 2011);

- de brieven van de deken aan partijen d.d. 8 december 2011 en 8 maart 2012;

- de brief van klager d.d. 3 april 2012;

- de brief van de deken aan partijen d.d. 10 april 2012 en 12 april 2012;

- de brief van verweerder d.d. 21 juni 2012

- de brief van de deken aan partijen d.d. 26 juni 2012;

- de brief van verweerder d.d. 27 juli 2012;

- de brief van verweerder d.d. 30 augustus 2012.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klager heeft zakelijke contacten onderhouden met A. [hierna: de autohandel] Klager stelt een vordering op deze onderneming te hebben wegens de inbreng van auto’s. Klager heeft verweerder gevraagd om bijstand ter zake van zijn vordering.

2.2 In een brief d.d. 23 mei 2003 heeft verweerder de aan hem verstrekte opdracht bevestigd. Op 26 mei 2003 heeft verweerder de eigenaar van de

[ ] autohandel. gesommeerd om de vordering van klager te voldoen.

2.3 Verweerder heeft klager er in de periode die daarop volgde, op gewezen dat hij geen sterke vordering had. Hij heeft klager geadviseerd om de zaak in onderling overleg  op te lossen. Alleen als dit overleg niet zou slagen, zou de wederpartij gedagvaard worden.

2.4 Klager is met de wederpartij in overleg getreden. Dit overleg heeft geduurd van 2003 tot medio 2008. Verweerder heeft daarbij op de achtergrond zowel mondeling als schriftelijk adviezen aan klager verstrekt. Ook heeft verweerder telefonisch contact gehad met de boekhouder van de wederpartij.

2.5 Eind 2008 heeft verweerder de wederpartij namens klager gedagvaard. De rechtbank in Zutphen heeft in het eindvonnis van 21 juli 2010 de vordering van klager afgewezen en daartoe overwogen dat de vordering verjaard is. Het verweer dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de [ ] autohandel zich op de verjaring zou kunnen beroepen, omdat zij er steeds mee bekend is geweest dat klager een vordering had en het onderwerp tijdens de schikkingsonderhandelingen onderwerp van gesprek is gebleven, heeft de rechtbank verworpen.

2.6 Bij brief van 18 oktober 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder nalatig is geweest om de verjaring tijdig te stuiten.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft ter verdediging aangevoerd dat hij weliswaar vanaf 2003 bij de zaak betrokken was, maar dat de afspraak was dat klager de zaken zelf met de wederpartij zou regelen, hetgeen hij tot en met mei 2008 vergeefs heeft geprobeerd. Verweerder stelt tot 2008 nauwelijks bij de zaak betrokken te zijn geweest. Pas eind 2008 is de dagvaarding opgesteld.

4.2 Bij de rechtbank heeft verweerder bepleit dat de wederpartij zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet op verjaring zou kunnen beroepen omdat de wederpartij ermee bekend is geweest dat klager een vordering had en deze vordering onderwerp is geweest van de onderhandelingen. Bovendien gold volgens verweerder dat de vordering voor 2008 nog niet opeisbaar was.

5 BEOORDELING

5.1 Gedragsregel 4 bepaalt dat een advocaat de hem opgedragen zaken zorgvuldig dient te behandelen. Daaronder valt in ieder geval het tijdig stuiten van een lopende verjaringstermijn.

5.2 Vast staat dat verweerder klager sedert mei 2003 heeft bijgestaan ter zake van een vordering van klager op de [ ] autohandel. Klager heeft verweerder ingeschakeld met als doel zijn vordering te incasseren.

5.3 Op basis van het verhandelde ter zitting en de stukken, stelt de raad vast dat verweerder sedert de opdrachtbevestiging die in mei 2003 aan klager is verzonden tot aan het moment waarop de dagvaarding is uitgebracht, op basis van een ononderbroken opdracht werkzaamheden heeft verricht voor klager. Verweerder heeft immers onder meer in 2003, maar ook in 2005 en in 2007 diverse (advies)werkzaamheden voor klager verricht, onder meer bestaande uit het voeren van gesprekken met klager en het versturen van brieven en een sommatie. 

5.4 Gelet op deze opdracht en de werkzaamheden die verweerder in verband met die opdracht voor klager heeft verricht, brengt een zorgvuldige behandeling van de zaak mee dat verweerder gedurende de gehele periode waarin de opdracht gold, tot de dagvaarding aan toe, had moeten controleren of er een verjaringstermijn liep en deze had moeten stuiten. Het verweer dat verweerder niet tot die stuiting heeft hoeven komen omdat het dossier voor hem jarenlang een slapend dossier was, faalt daarom. Ook verweerders stelling dat een beroep op verjaring mogelijk niet zou opgaan omdat de vordering voor 2008 nog niet opeisbaar was faalt. Verweerder heeft daar in de rechtbankprocedure immers geen beroep op gedaan en overigens acht de raad de kans dat de civiele rechter die stelling had willen honoreren dermate gering, dat verweerder zekerheidshalve de verjaring had  moeten stuiten. In die procedure en in dit tuchtgeding staat immers vast dat de desbetreffende vordering reeds bij brief van 26 mei 2003 door verweerder namens klager is opgeëist. De klacht is daarmee gegrond.

6.  MAATREGEL

Op grond van alle omstandigheden zoals deze zijn gebleken acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

7.  BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond.

- legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. J.R.O. Dantuma, J.A. Holsbrink, C.J. Lunenberg-Demenint en E.A.T.M. Steverink, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier, uitgesproken ter openbare zitting van 14 januari 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 januari 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten